Naar hoofdinhoud

Lichtjes branden

22 december 2022

Jaelle Collard heeft iets met 'kaarsjes branden'. In deze decemberblog legt ze uit waarom en hoe het ritueel van lichtjes aansteken in haar werk wat opstartproblemen had.

Foto via Pixabay.

  • Jaelle Collard
    geestelijk verzorger

Licht brengen in duisternis

Ik heb iets met ‘kaarsjes branden’. Licht brengen in duisternis, iemand gedenken, gedachten en zorgen delen met Maria, Jezus of een heilige, de hoop uitspreken op een goede afloop, mijn dankbaarheid tonen… er zijn zoveel redenen te bedenken om een kaarsje te branden. Of ik nu op vakantie ben, ergens een kerk of kapel bezoek, of gewoon thuis ben, er gaan heel wat kaarsjes doorheen in het jaar. Dan heb ik het nog niet eens over alle kaarsen en waxinelichtjes die ik voor de sfeer brand. Ik houd van licht in het donker.

In mijn werk als geestelijk verzorger gaan er minder kaarsjes doorheen dan ik zou willen. Ik werk als geestelijk verzorger in een aantal verpleeghuizen in een regio waar veel mensen wortels in het orthodox protestantisme hebben. Dat ik zelf katholieke wortels heb, zorgt voor bijzondere situaties. 

Wennen

Nog buiten het feit om dat er vanwege brandveiligheid geen échte kaarsjes gebrand mogen worden in huis en dat we daarom vast zitten aan elektronische lichtjes die het net niet zijn, is het soms zoeken naar een toegankelijke sfeer om met iemand een kaarsje te branden. In één huis waar ik werk verzorg ik een keer per maand een christelijke huiskamerviering rondom een thema. Vast onderdeel ervan zijn de voorbeden. Aansluitend ga ik bij iedere aanwezige langs met een (nep)kaarsje om te vragen of ze voor iets of iemand een kaarsje willen aansteken. In het begin moest een aantal bewoners wennen. De bewoners die aansluiten hebben allemaal een vorm van dementie en zijn, op een uitzondering na, allemaal protestants. Voor veel bewoners was het nieuw om een kaarsje aan te steken tijdens een viering. ‘Dat is toch wel erg katholiek hoor...’. Een enkeling zag het niet zitten: ‘Wij doen dat niet’ of ‘Ik steek geen kaarsje aan hoor. Ik ben van de christelijk gereformeerde kerk’. En dan sta je daar met je goede bedoelingen. Ik wil mensen laten zien wat het met je kan doen om je zorgen en gedachten te delen, maar overhalen is ook niet de bedoeling. Bovendien wil ik een mooie sfeer behouden, die wil ik niet op het spel zetten. Dilemma’s die het moment niet mooier maken. De eerste keren liep ik dan ook een beetje hakkelend weg door te zeggen dat het goed was, maar zo voelde het eigenlijk niet. Het ritueel van lichtjes branden werd een gekunsteld iets. Op de een of andere manier lukte het ook bij de volgende bewoners die ik langsging niet meer om echt verbinding met ze te maken. De dementie (waardoor mensen minder initiatief tonen en de situatie soms slecht begrijpen) maakte het geheel niet beter.

‘Dat is toch wel erg katholiek hoor...’

De eerste keer dat ik dit onderdeel van de viering deelde, was geen succes. Ik kende de mensen niet goed genoeg en daardoor vielen er rare stiltes. Er kwam geen antwoord op de vraag voor wie of wat zij een kaarsje aan wilden steken. En ik kon geen passende suggestie doen. Hoe anders waren de keren erna. Ik had van een aantal bewoners meer informatie en daardoor was het bij gebrek aan een intentie vanuit hen mogelijk om hen iets zinvols en passends aan te reiken: ‘Zullen we voor uw kinderen bidden?’ ‘Zullen we een kaarsje aansteken voor de zieke buurvrouw?’ ‘Zullen we een lichtje branden voor geluk voor iedereen?’ Zelfs de bewoners die aangaven geen kaarsje aan te steken, gaven aan dat ze wel wat licht wilden aansteken. Licht brengen in de duisternis, dat wil iedereen wel.


Het 'huisaltaar' van Jaelle. Foto door Jaelle Collard.

Verlichting

Hoe belangrijk dat was bleek tijdens een van de vieringen die ik hield. In de dagen ervoor hadden er in het dorp waar het verpleeghuis zich bevindt twee ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden: een schietpartij en een verkeersongeluk waarbij in totaal vier dodelijke slachtoffers vielen. Drie jonge mensen werden op de dag van de viering begraven. Al bij binnenkomst in het dorp was de verdrietige sfeer voelbaar. De vlaggen hingen halfstok, de straten leeg en iedereen die ik sprak had een soort somberheid om zich heen. De bewoners voelden dat aan. Ik besloot er tijdens de viering op terug te komen. Terwijl ik de bewoners uitnodigde om een lichtje te branden viel ik zelf stil. Ik benoemde wat ik voelde en wat er gebeurd was. Voor het eerst stak ik, als voorganger van de groep, ook zelf een kaarsje aan. Het ritueel, waarin de stilte onderbroken werd door het aanklikken van het kaarsje, markeerde het moment van verdriet en verlies. Ineens maakte het niet meer uit dat het een elektronisch kaarsje was. Het elektronische lichtje met zijn flikkerende nepvlam was ineens de brenger van licht in het donker. Het bracht ons helderheid van wat er op dat moment in ons omging. Het was een passend stilstaan bij wat voor iedereen op dat moment zo voelbaar was. Het was nodig.

Ineens maakte het niet meer uit dat het een elektronisch kaarsje was.

De sfeer daarna was lichter. Na de viering ging iedereen zijn eigen weg weer. De bewoners gingen naar de lunch, ik weer verder aan het werk, iedereen namijmerend over het samenzijn dat we net gehad hadden. Eenmaal thuis was het eerste wat ik deed een (echt) kaarsje aansteken bij Maria op mijn ‘huisaltaar’. Voor de overledenen die die dag begraven werden, maar ook voor de bewoners waarmee ik me vanaf dat moment meer verbonden dan ooit heb gevoeld. Om te gedenken én om dankbaar te zijn.