Verzoening met God – zelfs voor Romeinen
‘Verzoening’ klinkt als een typisch theologische term. De term drukt de kern uit van wat we vieren met Pasen. Maar wat bedoelen we eigenlijk met ‘verzoening’, waar komt de term vandaan, en is het wel zo’n religieus begrip?
Paulus drukt de christelijke invulling van Pasen kernachtig uit:
Werden we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met Hem verzoend (katēllagēmen) door de dood van zijn Zoon, des te zekerder is het dat wij, nu we met Hem zijn verzoend, gered zullen worden door diens leven. En meer nog: we mogen ons hierbij laten voorstaan op God, dankzij onze Heer Jezus Christus, door wie wij nu al met God zijn verzoend (tēn katallagēn elabomen).(Bron: Rom 5:10-11, NBV21)
Als lezer denk je nu misschien aan Jezus die in onze plaats werd geofferd, onze schuld droeg. Maar het is maar de vraag of Paulus dat ook voor ogen stond. In het Nederlands hebben we niet, zoals in het Engels of Duits, twee woorden voor ‘reconciliation’ en ‘atonement’, voor ‘Versöhnung’ en ‘sühnen’. Zoenen, zoenoffer en verzoenen delen in het Nederlands dezelfde stam en zijn bijgevolg minder gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. In het Grieks gaat het echter om twee woordgroepen: de woordgroep rond diallassō, katallassō en katallagē en de woordgroep rond het werkwoord hilaskesthai of het zelfstandig naamwoord hilasmos.
Bijbelwetenschappers discussiëren over de vraag of die twee woordgroepen ongeveer hetzelfde betekenen.
dat het eerste type verzoeningstaal (diallassō, katallassō en verwante begrippen) niet religieus of cultisch van aard is: het verwees niet naar de religieuze tempeldienst en offerpraktijk. Deze begrippen hebben een politiek-maatschappelijke kleur, verwant aan ‘vrede’ en ‘vriendschap’. De woordgroep rond hilaskesthai past daarentegen beter bij de cultus, bij reiniging van schuld. Vanwege dit onderscheid moeten we, zo stelt hij, Paulus’ verzoeningstheologie niet lezen door de lens van offers en plaatsvervanging. Verzoening is in de tekst hierboven vergelijkbaar met intermenselijke verzoening, zoals die plaatsvond bij diplomatie tussen volken.In deze blog denken we in dit spoor verder: wat lezen we in teksten buiten de Bijbel over verzoening? En helpt dat om Paulus’ visie op verzoening beter te begrijpen?
Verzoening met goden in Griekse en Romeinse literatuur
Als we de Joodse literatuur niet meetellen zijn er slechts een handvol passages waarin God of goden een rol spelen als het gaat over ‘verzoening’. En ook dan is de taal niet typisch ‘religieus’. Ik geef enkele voorbeelden.
Een voorbeeld van verzoening met goden, of liever, met een specifieke godheid, de god Eros, treffen we in Plato’s Symposium (189c-193e). De passage komt voor in de befaamde tafelrede van Aristophanes over de vroegste bolvormige mensen met twee gezichten en acht ledematen. Deze werden, omdat ze een bedreiging vormden, door Zeus in twee helften werden gespleten. Mochten zij zich dan alsnog niet gedragen, dan zou hij dat een tweede keer doen. Daarom moet Eros, de liefde, onze leider en aanvoerder zijn, zodat,
als we vrienden zijn geworden en onszelf met de God hebben verzoend (diallagentes tōi theōi), we een geliefde zullen ontdekken en ontmoeten die van ons is, wat niet velen om ons heen lukt.(Bron: Plato, Symposium 193b)
Het tegendeel van ‘verzoening’ in deze tekst is verzet, rebellie tegen de goden. Deze oermensen hadden namelijk het plan opgevat om de hemel te bestormen. In deze passage zien we dat verzoening met een god op hetzelfde neerkomt als ‘vrienden worden’. De actieve rol en verandering ligt bij de mens, die zich met de god verzoent. Bovendien gaat verzoening volgens Plato’s Aristophanes samen met het erkennen van de god, hier Eros, als aanvoerder. Deze verzoening leidt vervolgens tot een staat van harmonie tussen goden en mensen en tot liefde tussen de twee helften.
Een ander voorbeeld: in Diodorus Siculus’ monumentale werk Bibliotheek van de geschiedenis (eerste eeuw v.Chr.) vindt verzoening tussen goden onderling plaats. Hij verhaalt van een ruzie tussen Demeter en Zeus. Demeter had de mensheid het geschenk van het koren gegeven, dat daarvoor wel als plant maar niet als landbouwgewas werd gezaaid. De roof van haar dochter Persephone door Hades, met goedvinden van de vader, Zeus, had echter voor vijandschap tussen beide ouders gezorgd. Demeter verbrandde al de graanzaden, uit verdriet om haar dochter en omdat ze Zeus als vijand zag (dia … tēn echthran). Maar:
Nadat ze Persefone had gevonden werd ze verzoend met Zeus (diallagēnai te tōi Dii) en gaf Triptolemus het graan om te zaaien, waarbij ze hem instrueerde om de gift met de hele mensheid te delen en hen alles over de arbeid van zaaien te leren.(Bron: Diodorus Siculus, 5.68.2)
Waar Demeter Zeus dus eerst als vijand zag, zorgt het terugvinden van haar dochter voor verzoening. Het onrecht is tenminste gedeeltelijk rechtgezet en dat biedt weer ruimte voor relatieherstel. Hier heeft verzoening tussen goden veel weg van verzoening tussen mensen. Maar er is wel een verschil, want er staat meer op het spel. Dankzij de verzoening tussen Zeus en Demeter breekt voor de hele mensheid een periode van bloei aan: de aarde levert weer oogst op, men lijdt niet langer honger.
Verzoening met God in Joods-Hellenistische literatuur
Zien we een ander soort verzoening tussen mens en God in Joodse, antieke literatuur? Bij de geschiedschrijver Flavius Josephus (37 - ca. 100 n.Chr.) treffen we de taal van verzoening met God viermaal aan in de geschiedenissen van Saul en David. Samuel hoort dat God spijt heeft Saul tot koning te hebben gemaakt en bidt tot God om zich met Saul te verzoenen:
Toen hij dit hoorde was Samuel er kapot van en hij pleitte de hele nacht bij God om zich met Saul te verzoenen (ton Theon katallattesthai tōi Saoulōi) en niet woedend op hem te blijven.(Bron: Josephus, Joodse Oudheden 6.143)
Het opvallende hier is dat het God is die zich volgens Samuel met Saul zou moeten verzoenen. Het is God die zijn woede moet laten gaan. Maar dit gebeurt niet. Volgens Josephus heeft Gods terughoudendheid een pedagogisch doel: het zou laks zijn om op basis van Samuels bemiddeling Sauls zonden over het hoofd te zien. Verzoening heeft hier alles met vergeving van zonden van de kant van God te maken. Ook verderop, als Saul zelf verzoening met God zoekt (6.151), is het opnieuw God van wie men een verandering hoopt om verzoening tot stand te brengen. Ditzelfde patroon zien we ook in de andere drie gevallen van verzoeningstaal in Josephus (Joodse Oudheden 7.153, 7.295). Steeds is er in Josephus sprake van een fout aan de kant van de koning, waarna God al dan niet kiest voor verzoening en herstel.
Bij de Joodse filosoof Philo van Alexandrië (ca. 20 v.Chr. - 50 n.Chr.) komt verzoening tussen God en mensen juist wel weer van de kant van de mens. Hij beschrijft dat wanneer mensen zich van de Ene God hebben afgekeerd door andere goden te aanbidden, drie hulpmiddelen hebben om zich op te beroepen ‘voor hun verzoening met de Vader’ (Philo, De praemiis et poenis 166: tōn pros ton patera katallagōn): de vriendelijkheid van God, de gebeden van hun heilige voorouders, en hun eigen transformatie en terugkeer tot God, als kinderen tot hun vader. Voor verzoening is hier dus een verandering bij de mens nodig. Gods houding wordt beschreven als die van een betrouwbare, vriendelijke en stabiele Vader.
Wat valt op bij ‘religieuze’ verzoening?
Als we deze passages zo in vogelvlucht in ogenschouw nemen, worden een aantal zaken duidelijk. In de eerste plaats komt verzoeningstaal relatief weinig voor in relatie tot de goden of bij goden onderling. Het gaat steeds om het herstel van een vriendschapsrelatie. Maar tegelijk heeft het al dan niet plaatsvinden van verzoening als er goden bij betrokken zijn bredere gevolgen voor de wereld. Zowel bij Plato, Diodorus als Josephus heeft de verzoening in kwestie uitwerking op de bloei, vrede en voorspoed van heel het land.
Ook wordt een godheid doorgaans niet als ‘bewerker’ van de verzoening neergezet, zoals we dat op een radicale manier in Paulus’ brieven zullen zien. In niet-Joodse bronnen vindt de beoogde verandering, zoals het laten varen van woede, voornamelijk plaats bij de menselijke partner, terwijl in Joodse teksten deze verandering of keuze daartoe ook bij God kan liggen.
Ook als er goden betrokken zijn heeft verzoening dus meer van doen met vriendschap herstellen dan met het inlossen van schuld door offers. Verzoeningstaal is geen typisch religieuze taal. Wat is het dan wel?
Verzoening in politieke contexten
Het overgrote deel van de plaatsen waar we verzoeningstaal tegenkomen in de Griekse literatuur betreft geen religieuze maar politieke contexten. Opnieuw geef ik enkele voorbeelden.
De Griekse geschiedschrijver Herodotus vertelt dat de Grieken ‘bijeenkwamen, vertrouwensbanden smeedden en zich verzoenden (katallassesthai) met betrekking tot al hun twisten en oorlogen tegen elkaar van allerlei aard’ (Perzische Oorlogen 7.145). De aanleiding hiervoor was een nog grotere vijand die in het oosten opdoemde: Xerxes was met zijn leger in Sardis.
Een vergelijkbaar patroon van ‘verzoening onder druk’ vinden we in de vroege Romeinse geschiedenis, zoals die eeuwen later werd beschreven door Dionysius van Halicarnassus. Hier lezen we hoe de inwoners van de stad Rome en de stad Alba Longa zich verzoenen onder dreiging van de Etrusken. De heersers van Alba Longa willen zich eigenlijk verzetten tegen Romeinse overheersing. Maar met de Etrustken in zicht kiest Mettius Fufetius, de Albaanse generaal, voor inzet op verzoening:
En uiteindelijk besloot hij om de vijand uit te nodigen (epikērukeusamenos) om tot verzoening te komen (eis katallagas), waarbij hij zelf boodschappers stuurde, nadat hij was geïnformeerd over een gevaar van buiten dat zowel de Albanen als de Romeinen bedreigde (…).(Bron: Dionysius van Halicarnassus, Romeinse Oudheden 3.5.4)
Verzoening vindt hier opnieuw tussen politieke vijanden plaats. En het oproepen tot verzoening vindt hier, zoals ook in veel andere teksten, plaats met behulp van uitgezonden boodschappers.
In de redevoeringen die bij deze ontmoeting volgen stelt Fufetius twee vormen van verzoening voor: één waarbij alle overtredingen worden kwijtgescholden en vergeten, en één waarbij het volk vrijuit gaat maar de onrechtplegers over en weer zoveel mogelijk worden gestraft. De eerste vindt hij ‘het meest passend voor verwanten en vrienden’. De Romeinse koning Tullus Hostilius wil nadenken over de verhoudingen op lange termijn, waarbij hij voorstelt dat de Romeinen ‘stoppen de Albanen te verdenken van complotten en op hun hoede te zijn als waren ze vijanden, want niemand kan een zekere vriend zijn voor iemand die hem wantrouwt (tōi apistounti)’ (3.9.4-5).
Uiteindelijk besluiten de aanvoerders tot een beslissend – en plaatsvervangend! - gevecht tot de dood tussen twee drielingen, de Romeinse Horatii en de Albaanse Curatii. Verzoening wordt hier dus op allerlei niveaus uitgewerkt, waarbij ook onderling ‘vertrouwen’, pistis, een belangrijke rol speelt.
Wat valt op bij politieke verzoening?
Dit overzicht van bronteksten over politieke vormen van ‘verzoening’ laat een aantal uiteenlopende zaken zien die ook belangrijk zijn om Paulus’ verzoeningstaal te begrijpen. Het begrip verzoening functioneert te midden van andere terugkerende begrippen, waaronder het beëindigen van ‘vijandschap’ en het opnieuw aangaan van ‘vriendschap’, het ‘vergeten’ of ‘voorbijgaan’ van of aan eerdere fouten en het werken aan onderling ‘vertrouwen’.
Ook wijzen de teksten op het belang van boodschappers of diplomaten in het initiëren van een verzoeningsproces. Tot slot doet de aanwezigheid van een urgente dreiging van buiten doet verzoening niet alleen wenselijk maar zelfs noodzakelijk voorkomen. Deze ingrediënten van verzoeningsprocessen komen terug bij Paulus.
Politieke verzoening bij Paulus
Romeinen 5:1-11 stelt dat Christus degene is die toegang biedt tot vrede met God (5:1: eirēnēn echomen pros ton theon). Het is een gunst waarin men kan ‘staan’ (5:2). Deze voorstelling laat zien dat er een plaats of rijk van gunst en vrede is waartoe toegang wordt verleend, net als bij de toelating van een familie of volk tot de kring van begunstigden van een politiek leider. Dit laat al zien dat Paulus politieke taal en beelden gebruikt.
Een andere overeenkomsten met de teksten hierboven is dat genade wordt verleend aan mensen van buiten. Mensen die hier eerder niet voor in aanmerking kwamen. Paulus benadrukt met diverse begrippen dat deze gunst is toegekend aan ‘goddelozen’ (5:6), ‘zondaars’ (5:8), en ‘vijanden’ (5:10). De charis, de gift van gerechtigheid en vrede met God, wordt gegeven aan vijanden en onwaardigen. Deze buitenstaanders wordt een hemels burgerschap aangeboden (zie Fil 3:20) door de acceptatie van een andere ‘heer’ (kyrios). Een antwoord van trouw (zie Rom 1:5: akoē pisteōs) van de volken transformeert deze volken van vijanden en onrechtplegers in gerechtvaardigde ‘getrouwen’ (pisteuontes).
De verdrukking (5:3), en de heerschappij van de dood (5:14) zijn de externe omstandigheden (net als een vijandig leger) die noodzaak van verzoening kracht bijzetten. Het gaat Paulus er dus om dat God vrede aanbiedt aan een vreemd volk. God gaat een vertrouwensband aan met vijanden, zodat zij niet door een grotere vijand worden onderdrukt. Dat past prachtig binnen de teksten rond politieke verzoening.
Dat geldt ook voor de rol die Paulus voor zichzelf ziet weggelegd. In 2 Korintiërs 5:18-21 wordt duidelijk dat Paulus’ zijn eigen rol in politieke termen begrijpt. Hij beschrijft zichzelf als een ‘diplomaat’ (5:20: presbeuomen) die de ‘boodschap van verzoening’ (5:18: ton logon tēs katallagēs) brengt.
Te midden van de verzoeningstaal staat hier het opmerkelijke tussenzinnetje ‘waarbij hij hen hun overtredingen niet aanrekende’ (2 Kor 5:19). Sommigen zien dit (in combinatie met vers 21) als bewijs voor een meer cultisch verstaan van de verzoening, met Christus als plaatsvervangend offer. Toch past het niet aanrekenen van eerdere fouten ook prima in een politieke context. Het rechtzetten van onderling onrecht, dan wel het hieraan voorbijgaan, wordt namelijk expliciet genoemd als onderdeel van een onderhandeling over verzoening. En zelfs het plaatsvervangend strijden en sterven kan onderdeel van een vredesonderhandeling zijn, zoals bij het gevecht tussen de Romeinse en Albaanse drielingen.
De universele strekking van Paulus’ idee van goddelijke weldoenerij gaat wel verder dan het Romeinse ideaal. Zeker, je verzoent je met vijanden, maar met zijn voorstelling van een God die zelf het initiatief neemt om ‘zondaars’ en ‘goddelozen’ met zich te verzoenen zoekt Paulus de grenzen op van wie nog ‘te vertrouwen’ is. Het is deze ‘mis-match’ (‘incongruency’) tussen gever en ontvanger die
Paulus’ ideaal van genade typeert. Christus biedt een groot geschenk aan onwaardige goddelozen.En op dit punt krijgen de Romeinse machthebbers de deksel op hun neus. Die Romeinen, die zichzelf zo graag als ideale weldoener en de ultieme garantie voor ‘vrede’ neerzetten, vallen vanuit Paulus’ Joodse perspectief namelijk zelf in de categorie vijand, zondaar, goddeloze. In plaats van de gulle gever, staan zij op de plaats van de minst waardige ontvanger. Paulus’ God biedt zélfs aan deze vijanden verzoening aan.