Van boerenprotest naar bestrijding van de slavernij
Veel kerkelijke structuren die tot op de huidige dag herkenbaar zijn, hebben hun vorm gekregen in de negentiende eeuw. Dat maakt de periode rond 1800 tot een soort naad in de kerkgeschiedenis: het lijkt erop dat kerkelijke en politieke organisatie daarna op een andere manier aangepakt wordt dan daarvoor. Dat geldt zeker voor het debat over de slavernij.
Koloniaal debat
Natuurlijk zijn er interessante figuren genoeg wier werk langs die naad loopt. Een voorbeeld is de doopsgezinde Marten Douwes Teenstra, over wie onlangs gepubliceerd is door Jaap Tuma en Piet Visser. Hij was landbouwkundige en werkte in Zuid-Afrika, het toenmalige Nederlands Indië (Indonesië), Suriname, Curaçao en de Antillen. Teenstra heeft daarover veel geschreven. Hoewel pas geboren in 1795, liet hij zich in het koloniaal debat nog steeds leiden door denkbeelden van christelijke Verlichting die zijn doopsgezinde familie had opgedaan in de achttiende eeuw. Bestudering van zijn werk vereist dus aandacht voor de beide kanten van de ‘naad’: Teenstra nam intensief deel aan het koloniale debat in Nederland tussen 1820 en 1865, maar gebruikte daarin gedachten die een halve eeuw eerder waren gevormd. Hij vond dat kerkmensen, met hun door de Bijbel gevormde visie, betrokken zouden moeten zijn bij het gesprek over koloniën en slavernij.
Boerenprotest
Wat waren die gedachten? Teenstra kwam uit een doopsgezinde familie in het Noorden van Groningen en Friesland. Het waren praktisch ingestelde landbouwers, die gaandeweg afstand namen van oudere en naar hun gevoel achterhaalde theologische denkvormen. De christen diende volwassen te worden, naar het woord van Paulus in 1 Corinthiërs 13: "Nu ik volwassen ben, heb ik al het kinderlijke achter me gelaten." De Teenstra’s wilden het levensbeschouwelijk isolement van langs elkaar heen functionerende kerkelijke gemeenschappen doorbreken. Hun wereld is mooi beschreven door IJnte Botke, in diens proefschrift Boer en heer. Deze boeren waren patriotten. Ze wensten scheiding van Kerk en Staat, en afschaffing van de privileges van adel op het platteland en patriciërs in de stad. Burgers die wat konden en wat wilden dienden de ruimte te krijgen. Daarvoor moest de standenmaatschappij omver, en was er degelijk onderwijs nodig voor iedereen. Een speerpunt voor deze boerenfamilie was de koepokinenting. Vaccinatie kon bijdragen aan de gezondheid van mens en dier. Het kostte echter heel wat moeite om de toepassing ervan geaccepteerd te krijgen. Een pionier op dit terrein rond 1790 als Geert Reinders behoorde als eenvoudige boer niet tot de regentenstand. En orthodoxe gelovigen beschouwden de vaccinatie als een vorm van heiligschennis, als een aantasting van de almacht Gods. Burgers als Reinders (gereformeerd, maar niet van die juiste klasse) en de Teenstra’s (welgesteld, maar van een geloof dat hun de toegang tot openbare functies in de calvinistische Republiek ontzegde) kregen hun kans bij de omwenteling van 1795-1796. Vanaf dat momenten gingen ze actief meedraaien in de vertegenwoordigende instellingen van de beginnende Nederlandse democratie, om te beginnen op plaatselijk gemeentelijk niveau. De ‘naad’ was gepasseerd.
Marten Douwes Teenstra
Hoe zien we deze achtergrond nu terug in het werk van Marten Douwes Teenstra? Hij was heel fel tegen een kerk die dacht de waarheid in pacht te hebben, maar zich ondertussen niets aantrok van het lijden van de medemens. Dominees en theologen die de slavernij goedpraatten, en daar soms zelfs financieel van profiteerden, moesten het verhaal van de barmhartige Samaritaan nog maar eens goed lezen. Waren zij, zo vroeg Teenstra zich af, een haar beter dan deze priester en Leviet in Jezus’ gelijkenis:
Toevallig kwam er een priester langs. Maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen.(Bron: Lukas 10: 31-32, NBV21)
Als koloniale landbouwexpert ging Teenstra er met veel idealisme maar misschien ook wel met enige naïviteit van uit dat wat goed geweest was voor zijn eigen familie in Nederland, ook goed zou zijn voor de bevolking van gekoloniseerde landen in Afrika, Azië en West-Indië. Er moesten dezelfde rechten komen voor iedereen, ongeacht geloof of huidskleur. Ook in de kerk viel in dat opzicht het nodige te verbeteren. Een stokpaard was de gedachte dat Nederlandse boeren die naar die overzeese landen emigreerden, in gelijkwaardige samenwerking met de plaatselijke bevolking een nieuwe economie van plaatselijke zelfstandige ondernemers zouden kunnen opbouwen. Goede scholen waren daarvoor een eerste vereiste, het slechten van standsbarrières een tweede (Teenstra dacht daarbij ook aan verschillen in huidskleur). Slavernij was diefstal van de ergste soort, diefstal die mensen van hun vrijheid, zelfrespect en bezit beroofde. Het was dan ook onvoorstelbaar dat zoveel predikanten zich nauwelijks inspanden om hier iets aan te doen:
U die anderen onderwijst, onderwijst u zichzelf eigenlijk wel? U zegt dat men niet stelen mag, maar steelt u niet zelf?(Bron: Romeinen 2:21, NBV21)
Bekering
Waarom was het zo moeilijk om zich van deze zonde te bekeren? Teenstra beantwoordde die vraag zo, dat menigeen blijkbaar nog niet geleerd had om de werkelijkheid waarheidsgetrouw te observeren en daar conclusies uit te trekken. In 1780 was dat al het geval geweest met de vaccinatie, rond 1830 was het weer zo met het beeld dat de gemiddelde Nederlander er van de koloniën op na hield, wat bijvoorbeeld resulteerde in de geruststellende gedachte dat plantageslaven ‘blij en gelukkig’ zouden zijn. Om dat te veranderen was een mentaliteitsomslag nodig. Voorlopig zou het nog wel even duren voordat aan de tot slaaf gemaakten op aarde recht gedaan zou worden. Daarom hield de ‘verlichte’ Teenstra onverkort vast aan de Bijbelse visie van gerechtigheid in de hemel. Een favoriete tekst was Job 3:17-19:
In het dodenrijk worden de goddelozen stil,
zij die uitgeput zijn, vinden daar hun rust.
Gevangenen worden niet meer opgejaagd,
de stem van de drijver horen ze niet meer.
Daar zijn hoog en laag verzameld
en is de slaaf vrij van zijn heer.(Bron: NBV21)
Verlicht en orthodox
Het waren vaak de hoogst opgeleiden die het koppigst vasthielden aan een economisch stelsel van uitbuiting, met een beroep op ’s lands welvaart. En dus was naast academische geleerdheid een tweede ding nodig: bekering. Zolang mensen niet tot verandering kwamen in hun relatie met anderen (levensheiliging zouden de oude doopsgezinden dat genoemd hebben) bleek alle kennis van de wereld onvoldoende om haar te verbeteren. De ‘verlichte’ Teenstra wist zodoende toch een punt van overeenkomst te vinden tussen hemzelf en meer orthodoxe of evangelisch ingestelde christenen.