De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

“Een arbeider is zijn loon waardig”

27 juni 2024

Moeten er schadevergoedingen betaald worden aan (nazaten) van slaafgemaakten? Deze discussie speelt op rondom de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden. Maar deze discussie komt ook in de 19e eeuw al voor. Er zijn naast historische pleitbezorgers ook bijbelse gronden voor schadevergoedingen.  

Postdoc kerk en slavernij

Het afgelopen herdenkingsjaar (juni 2023-juni 2024) stonden we stil bij de 150 jarige feitelijke afschaffing van de slavernij in het voormalige Nederlandse koloniale rijk. Voorafgaand aan het jaar - eind 2022 - werden er excuses door premier Mark Rutte aangeboden voor de slavernij, en koning Willem Alexander deed hetzelfde namens het koninghuis tijdens Keti Koti 2023. Ook de Nederland kerken - verenigd in de Raad van Kerken - betuigden in 2023 tijdens een speciale kerkdienst spijt over hun rol in het slavernijverleden.  

Wanneer excuses klinken, rijst ook onvermijdelijk de vraag welke consequenties die excuses zouden moeten hebben - wat er na de komma moet komen, in de terminologie van Rutte. Een vorm van financiële compensatie ligt daarbij voor de hand, maar is tegelijkertijd politiek en maatschappelijk omstreden. Door sommige tegenstanders wordt een eventuele schadevergoeding weggezet als een absurde eis van woke activisten, die geen enkele historische precedent heeft. In deze blog wil ik echter laten zien dat de discussie over compensatie zeker niet modern is, maar zowel historische als bijbelse gronden kent. 

Schadevergoeding kern van het slavernijdebat 

To start with the obvious: de kwestie van compensatie was juist heel prominent aanwezig in het negentiende-eeuws debat over de afschaffing van de slavernij. Sterker nog, ik zou durven te stellen dat de compensatie ongeveer het meest cruciale element van dat debat was.

Echter, het ging in dat debat bijna alleen om de vraag of en hoeveel compensatie de slaveneigenaars moesten krijgen, en waar het geld - zoals de 3200 gulden op de compensatie-cheque voor een slaveneigenaar bovenaan deze blog (bron: Hans Erren, Wikimedia Commons) - voor hun schadevergoeding vandaan moest komen. Het ging daarentegen nauwelijks over de vraag of de slaafgemaakten ook gecompenseerd moesten worden. Toch waren er wel enkele Nederlanders die daarover wat te melden hadden. 

“Heer! wij hebben gezondigd” 

Zo deed de christelijke Lees deze passageabolitionist Julien Wolbers in zijn publicatie Neerlands schuld en Neerlands roeping jegens de slaven in Suriname en verdere Westindische bezittingen (1857) een voorstel (“schets”) voor een wet waarmee de afschaffing van de slavernij gerealiseerd zou kunnen worden. In deze wet was na artikel 2 - over de schadevergoeding voor slaveneigenaren - in artikel 3 ook voorzien in een geldsom van dezelfde grootte voor de vrijgemaakte slaafgemaakten. In zijn toelichting schreef Wolbers dat het artikel “een nieuw, en misschien vreemd schijnend artikel” is, maar dat hierin de “erkenning der zedelijke schuld en eene poging tot delging derzelve” tot uitdrukking komt (17). Wolbers begon zijn geschrift dan ook met de schuldbelijdenis “Heer! wij hebben gezondigd, wij en onze vaderen” (1). Hij merkte daarbij op dat er wellicht verzachtende omstandigheden zijn voor “onze Vaderen” (ze wisten niet beter), maar dat “wij Nederlanders der 19e eeuw” geen “bedeksel voor onze schuld” meer vinden (9).  

Julien Wolbers (1819-1889)

“Jaren lang zonder loon gewerkt” 

De beroemde doopsgezinde abolitionist Douwe Teenstra citeert in zijn Vlugtige beschouwing van de hedendaagsche slavernijkwestie in Nederland (1856) instemmend de Brit L.A. Chamerovzow, die uitgebreid over compensatie en vergoeding spreekt. Diens redenatie - inclusief bijbelse verwijzing - is een lang citaat waard (p. 53): 

Indien zij [i.e. de met ironie aangeduide “ware Afschaffers”] om hun geweten te bevredigen voorstanders van het beginsel vergoeding moeten worden, laat hen dan in naam van al wat regt is die vragen, en luid vragen voor den slaaf die jaren lang zonder loon gewerkt heeft, niet voor den meester, die de voordeelen van dien arbeid in den zak stak, en die voordeel hoopt te doen met den arbeid, van nog ongeborene slaven. Op zulke gronden wil ik ook een voorstander zijn van de vergoeding, gedachtig aan de plaats van de Schrift dat “een arbeider zijn loon waardig is.”

Het bijbelcitaat uit de laatste zin komt van Lucas 10:7 en gaat over de (zendings)arbeid in het Koninkrijk van God. Eerder in het hoofdstuk lezen we de bekende uitspraak “De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig,” een tekst die in de context van de zending in de koloniën regelmatig aangehaald werd.

Zacheüs en het herstel van onrecht 

Het citaat uit Lucas 10 heeft echter geen betrekking op financiële compensatie voor aangedaan leed. Theologen gaan daarvoor eerder te rade bij een ander bekend verhaal uit het evangelie naar Lucas, dat van de tollenaar Zacheüs. Ik citeer hier het gehele verhaal uit de NBV: 

19:1 Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2 Er was daar een man die Zacheüs heette, een rijke hoofdtollenaar. 3 Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. 4 Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer hij voorbijkwam. 5 Toen Jezus daar langskwam, keek hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’ 6 Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7 Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ 8 Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Kijk, Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en als ik iemand iets heb afgeperst vergoed ik het viervoudig.’ 9 Jezus zei tegen hem: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham. 10 De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’

Wat gebeurt er in dit verhaal? Het is voor een goed begrip van het verhaal belangrijk om te weten dat het heffen van belastingen in deze context niet rechtstreeks door de overheid werd gedaan, maar dat die taak als het ware “verkocht” werd (we zouden tegenwoordig misschien zeggen: aanbesteed) aan geïnteresseerde partijen of personen. Als belastingambtenaar (tollenaar) verdiende je daarbij je eigen salaris vanuit de succesvolle heffing van de belastingen. Het spreekt voor zich dat dit misbruik in de hand werkte: wie meer belasting ophaalde (correct of niet) kon zichzelf immers ook een mooier salaris uitkeren. De reputatie van belastingambtenaren was dan ook niet best, en het verhaal van Zacheüs lijkt die reputatie te rechtvaardigen. Hij geeft immers meteen aan dat hij gedaan onrecht wil herstellen. Hoe herstelt hij dat onrecht? Door die viervoudig te retourneren. Het geld dat ten onrechte weggenomen is krijgt de benadeelde partij dus terug en daarnaast een schadevergoeding voor het veroorzaakte leed.    

Openbare schuldbelijdenis en de plicht tot schadevergoeding

Het verhaal van Zacheüs voelt wellicht overdreven, als het grote gebaar van iemand wiens geweten knaagt. Maar de Amerikaanse geestelijken Duke L. Kwon en Gregory Thompson beargumenteren dat het handelen van de tollenaar rechtstreeks uit de Bijbelse wetgeving voortkomt (zie hun Reparations. A Christian Call for Repentance and Repair, 137ff, zie ook deze blog op de website van de Raad van Kerken). Zij citeren Numeri 5:5-8 als voorbeeld: 

5 De HEER zei tegen Mozes: 6 “Zeg tegen de Israëlieten: ‘Wanneer een man of vrouw een ander iets misdaan heeft en daarmee ontrouw is geworden aan de HEER en schuld op zich geladen heeft, 7 moet zo iemand openlijk uitspreken wat hij heeft misdaan en een volledige schadevergoeding, vermeerderd met een vijfde, betalen aan degene die hij heeft benadeeld. 8 Is er niemand aan wie de schuld vergoed kan worden, dan valt het verschuldigde toe aan de HEER en komt het de priester ten goede, net als de ram waarmee hij de verzoeningsrite voor de schuldige voltrekt.”(Bron: NBV; vergelijk Lev 6:1-7, Ex 21:33-22:15)

Wat valt in deze passage op? Allereerst de stap van openbare schuldbelijdenis wanneer je iemand anders iets misdaan hebt, gevolgd door het betalen van een schadevergoeding, vermeerderd met een vijfde, aan het slachtoffer. De plicht tot financiële compensatie is hier heel helder. Maar dan volgt er voor onze context een wellicht nog interessantere bepaling: deze plicht tot schadevergoeding vervalt niet wanneer het slachtoffer er niet meer is (bijvoorbeeld in het geval van overlijden). Nee, in dat geval moet het geld alsnog betaald worden, maar dan aan de priesters, die als één van hun taken de zorg voor de zwakkeren in de samenleving hadden. En dat past dan weer goed bij het verhaal van Zacheüs die - overigens zonder tussenkomst van de priesters - de helft van zijn bezittingen weggeeft aan de armen.  

Besluit 

Uiteraard gaan noch het verhaal van Zacheüs, noch de regels uit Numeri over slavernij en compensatie van slaafgemaakten. Bovendien gaat het om individuele schuld, niet om collectieve schuld. Maar voor wie slavernij - zoals veel abolitionisten - als diefstal ziet (en die gedachte is in de Bijbel zeker niet geheel afwezig, zie Ex 21:16), is het helder dat de Bijbel wat te zeggen heeft over het vraagstuk van compensatie voor de (nazaten van) slaafgemaakten. Het moge dan ook duidelijk zijn dat voor de joods-christelijke natie die Nederland nog altijd zegt te zijn, er voldoende inspiratie voor herstel en compensatie te putten is uit diezelfde joods-christelijke bronnen en geschiedenis.