De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Joden als duivelskinderen?

2 mei 2024

Jarenlang zijn nieuwtestamentische teksten over Joden op een letterlijke manier geïnterpreteerd. Het gaat bijvoorbeeld om teksten waar Joden in verband worden gebracht met de duivel, of het bekende vers “zijn bloed kome over ons en onze kinderen” (Matt 27:25). Dit leidde tot stereotiepe verbeeldingen van Joden, op schrift en op afbeeldingen: Joden zouden bijvoorbeeld bloed van christelijke kinderen gebruiken voor hun rituelen en bronnen vergiftigen. Vandaag de dag worden dergelijke publieke afbeeldingen en uitspraken onacceptabel gevonden. Dat wil echter niet zeggen dat deze stereotiepe beelden de wereld uit zijn. Wat kan de bijbelwetenschap hiertegen doen? 

Hoogleraar Judaica

Middeleeuwse voorstellingen van Joden 

In 1943 publiceerde Joshua Trachtenberg het boek De Duivel en de Joden. De Middeleeuwse Opvatting over de Jood en haar Relatie tot Modern Antisemitisme. In zijn boek betoogt Trachtenberg dat alle negatieve middeleeuwse ideeën over Joden teruggaan tot één grondidee: de Joden zijn kinderen van de duivel. Deze idee heeft zeer kwalijke gevolgen. Als Joden kinderen van de duivel zijn, of, omgekeerd, als de duivel hun vader is, dan zijn het geen echte mensen. Dan zijn ze fundamenteel anders, en moet je ze ook niet als mensen behandelen. Het zijn eigenlijk vermomde mensen: ze zien er wel menselijk uit maar dat is nep. De voorstelling van Joden als kinderen van de duivel ging in de middeleeuwen vaak samen met andere waanbeelden: dat Joden bloed van christelijke kinderen zouden gebruiken voor hun rituelen, dat ze bronnen zouden vergiftigen en zo ziektes veroorzaken, dat ze hosties zouden doorboren (hostieprofanatie), en dat ze eigenlijk een soort dieren zouden zijn.  

Joden als duivels en dieren  

Een extreme voorstelling hiervan is de zogenaamde Judensau (Joodse zeug): een afbeelding van een zeug die een groepje Joden zoogt en nog meer zeer oneerbare voorstellingen. Deze kwam veel voor op kerken en andere gebouwen in Duitstalig gebied tussen de 13de en 16de eeuw. Vele van deze Judensäue zijn daar nog steeds aanwezig. Op de afbeelding hieronder kan je een reproductie zien van een dergelijke Judensau met de duivel (bron: Wikimedia Commons):

Jüdensau-gravure uit de 18e eeuw, gebaseerd op een schilderij uit 1475 op de Brückenturm (toren bij de brug) in Frankfurt am Main. Boven: het martelaarschap van Simon van Trente. Onder: een gehoornde duivel die een Joodse ring draagt, kijkt naar een Joodse vrouw die op een ram rijdt en een Joodse man die achterstevoren op een zeug rijdt. Een andere man plaatst zijn mond bij de anus van de zeug, terwijl die zeug een Joods kind zoogt.

De vereenzelviging van Joden (of andere groepen) met diersoorten gebeurt tot op de dag van vandaag. Denk maar aan het carnaval in Aalst een paar jaar geleden waar Joden als mieren werden voorgesteld. Of aan de “populaire” samenzweringstheorie die stelt dat “reptielen” de wereld zouden regeren, waarbij vaak indirect naar Joden wordt verwezen. 

Joden als duivelskinderen in het Johannesevangelie 

Maar waar komen zulke ideeën vandaan? Volgens Trachtenberg waren ze zelfs in de Middeleeuwen niet gebaseerd op slechte relaties tussen christenen en Joden. Het waren eerder stereotypische voorstellingen, die helaas vaak gebaseerd waren op bijbelteksten. De meest bekende daarvan is Johannes 8:44. Volgens het evangelie van Johannes zou Jezus de Joden die niet in hem geloofden “kinderen van de duivel” hebben genoemd. Ik citeer dit vers met wat context. 

‘Onze vader is Abraham,’ zeiden ze. Maar Jezus zei: ‘Als u echt kinderen van Abraham bent, zou u moeten doen wat Abraham deed. Maar nee, u wilt Mij, iemand die u de waarheid heeft gezegd die Hij van God gehoord heeft, doden – zoiets heeft Abraham niet gedaan. Maar u doet inderdaad wat úw vader deed!’ Ze zeiden: ‘Wij zijn geen bastaardkinderen! We hebben maar één Vader: God.’ Als God uw Vader was,’ zei Jezus tegen hen, ‘zou u Mij liefhebben, want Ik ben bij God vandaan gekomen toen Ik hiernaartoe kwam. Ik ben niet namens mezelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u mijn woorden niet kunt aanhoren. Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil. Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen.(Bron: Joh 8:39-44, NBV21)

Deze passage is heel dicht aan informatie en maakt vele interpretaties en conclusies mogelijk. Bij Johannes lijkt de kritiek van Jezus specifiek aan de Farizeeën gericht te zijn (8:13), of aan de Joden die niet in hem geloven (8:30-31). Het gaat daarbij om een intern Joods debat waarbij harde taal wordt gebruikt. De context verwijst ook regelmatig naar “de Joden” zonder verdere nuancering (8:22,48). Volgens 8:39-42 zouden Joden geen kinderen van Abraham en zelfs geen kinderen van God zijn. Een dergelijke lezing gaat verder dan het in diskrediet brengen van Joden vanwege hun ongeloof in Jezus: zij stelt dat (deze) Joden van in het begin, ook al voor het Nieuwe Testament, eigenlijk niet de echte kinderen van God waren; en zelfs niet de echte kinderen van Abraham. Hiermee worden de beloftes van de Tenach voorwaardelijk gemaakt aan het geloof in Jezus. Een gelijkaardige retoriek vinden we in Openbaring 2:9 en 3:9. Daar wordt de bijeenkomst van Joden die niet in Jezus geloven “synagoge van Satan” genoemd, en zij zelf “geen Joden”: Joden die zich Joden noemen maar het niet zijn. Dat is eigenlijk weer hetzelfde als dat ze geen echte kinderen van Abraham en geen echte kinderen van God zijn.  

Vroege en latere interpretaties van Johannes 8  

In de context van het Johannesevangelie zijn de woorden over de duivelskinderen retoriek en deel van een twistgesprek tussen verschillende groepen Joden. Deze aan Jezus toegeschreven woorden zijn door de auteur dik aangezet om een punt te maken. Retoriek is niet hetzelfde als waarheid. Het is echter niet moeilijk om, in een latere situatie, zonder de context van het intern-Joodse twistgesprek, de retoriek te negeren en in deze passage een waarheidsclaim te lezen: Joden zijn geen echte kinderen van God en van Abraham, zoals de Hebreeuwse Bijbel getuigt, maar van de duivel. Omdat ze dit zijn kunnen ze het ook niet helpen dat ze slecht zijn, en kunnen ze eigenlijk ook niet veranderen.  

Wat er kan gebeuren als dergelijke teksten naar de letter worden gelezen is al te lezen in preken van de vierde-eeuwse aartsbisschop Chrysostomus en andere kerkvaders. In zijn waarschuwing aan het adres van christenen die graag naar de Joodse synagoge gingen argumenteert Chrysostomus dat dat hetzelfde is als met de duivel dineren. Hij maakt de volgende vergelijking: Zou je iemand, die je zoon heeft vermoord, niet vermijden en beschouwen als een boze demon, of als de duivel zelf? Je zou zeker niet met hem in dezelfde ruimte willen verblijven. Zou je dat dan wel willen doen met degene die de zoon van je Heer heeft vermoord? Als je naar de synagogen van de Joden gaat en met hen de feestdagen viert, dan betekent dat je met demonen viert, want wie de zoon van God vermoordt kan alleen een demon zijn. 

Vele eeuwen later maakte Maarten Luther gebruik van een gelijkaardige retoriek. In zijn zeer anti-Joodse geschrift Over de Joden en hun Leugens vinden we alle middeleeuwse anti-Joodse beschuldigingen terug, tot en met vergiftigen van bronnen en het drinken van het bloed van christelijke kinderen. Hij ziet in deze verhalen het uitkomen van de typeringen van Jezus in Johannes 8:39-44. De Joden zouden niet tussen de christenen moeten leven, schrijft hij “terwijl wij toch niemand zo goed bejegenen en tegelijk van niemand zoveel te lijden hebben dan van die slechte duivelskinderen, dat slangengebroed” (Süss, 484-85). 

Gevaarlijk gebruik van bijbelteksten 

Toen rabbijn Trachtenberg in 1943 zijn boek schreef in de Verenigde Staten, wist hij dat de Joden in Europa vervolgd werden maar hij wist nog niet van de extreme uitingswijzen daarvan in de Holocaust. Hij begreep dat christelijke anti-Joodse uitingen een gevolg zijn van diepgewortelde ideeën en stereotypen, waarvan vele helaas teruggaan tot interpretaties van bepaalde bijbelteksten. De meest omvattende daarvan is het dehumaniseren van Joden als kinderen van de duivel. Meer dan tachtig jaar na Trachtenberg en bijna tachtig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is de duivel in deze context nog steeds populair: veel samenzweringstheorieën gaan over satanische praktijken waarbij bloed wordt gedronken en kinderen geofferd: allemaal dingen waarvan in de middeleeuwen Joden werden beschuldigd. Ook nu zijn Joden vaak het doelwit van deze theorieën. Recente voorbeelden zijn twee gevallen van antisemitische aanvallen in de Verenigde Staten: bij de antisemitische rally in Charlotteville in 2017 werden posters gedragen waarop Johannes 8:31-47 stond, alsook de tekst “Joden zijn kinderen van Satan” en op het sociale-media-profiel van de schutter die elf mensen doodde in de synagoge van Pittsburgh (2018) was ook Johannes 8:44 te lezen. 

Kan de bijbelwetenschap hier iets tegen doen?  

Als bijbelwetenschappers moeten we heel alert zijn op het gebruik van bijbelteksten in gewelddadige, racistische en antisemitische contexten. We moeten de mogelijk gevaarlijke lading van deze teksten niet weginterpreteren. In het begin noemde ik het evangelie van Johannes een retorische tekst. Dit wil zeggen dat de auteur met zijn betoog een bedoeling had: namelijk (andere) Joden overtuigen om zich aan te sluiten bij het nieuwe verbond door in Jezus te gaan geloven, als zoon van God en messias. Daarbij hoorde ook afschrikking, door voor te spiegelen wat er gebeurt als je dit pad niet wilt volgen. De woorden die de auteur van het evangelie in de mond van Jezus legt zijn dus in de eerste plaats Johannes’  retoriek en gaan mogelijk niet eens op de historische Jezus terug. Later is dit evangelie samen met de rest van de boeken van het Nieuwe Testament als “woord van God” beschouwd. Voor velen betekent dat, dat dit een eeuwige, onveranderlijke waarheid is, onafhankelijk van de historische of literaire context. Dat is al zo bij de kerkvaders, dat is zo bij Luther, en ook vandaag zijn er nog steeds mensen die de bijbel zo gebruiken. Met name als dit met negatieve bedoelingen gebeurt kan dit zeer kwalijke gevolgen hebben. 

De bijbelwetenschap van vandaag heeft instrumenten ontwikkeld om literaire genres in Bijbelteksten, zoals retoriek, en twistgesprek te herkennen. Deze kunnen we inzetten om te waarschuwen voor absolutistisch gebruik van deze teksten uit het Nieuwe Testament, maar bijv. ook teksten van Chrysostomus en Luther, zeker waar dit potentieel zeer gevaarlijk is.  

Lieve Teugels is tot het einde van dit jaar Marko Feingold fellow aan de Paris Lodron Universiteit in Salzburg (Oostenrijk). Haar opdracht is onderzoek te doen naar antisemitisme in de premoderne tijd. In dat verband onderzoekt ze christelijke anti-Joodse beelden, iconografisch en in teksten. Een van de verbanden die in die afbeeldingen vaak aan bod komen is het verband tussen Joden en de duivel.

Bronnen 

  1. Joshua Trachtenberg and Marc Saperstein, The Devil and the Jews: The Medieval Conception of the Jew and Its Relation to Modern Anti-Semitism, 2nd edition. (reprint: Philadelphia: Jewish Publication Society, 2002). 
  2. Johannes Chrysostomus, Acht Homilieën tegen Judaiserende Christenen, homilie 3:3. Zie https://ccjr.us/dialogika-resources/primary-texts-from-the-history-of-the-relationship/chrysostom 
  3. Martin Luther, Over de Joden en hun Leugens (Wittenberg, 1543). René Süss, Luthers theologisch testament. Over de Joden en hun leugens. Inleiding, vertaling, commentaar (VU University Press, 2006).  
  4. Adele Reinhartz: https://www.jcrelations.net/articles/article/children-of-the-devil-john-844-and-its-early-reception.html 
  5. Kathleen Gallagher Elkins, “The Jews as “Children of the Devil” (John 8:44) in Nazi Children’s Literature. Biblical Interpretation, 31/3 (2022), 374-390.