God, de boer, en Zijn grond
In Jesaja 5 klinkt een liefdeslied op een wijngaard. God is de wijngaardenier, de grondbewerker, de boer van Kanaän. Er is een interessante link met de tuin van Eden. Was die tuin ook een wijngaard? De aanklacht van Jesaja tegen de slechte omgang met het goede land van de grondbewerker is dan verrassend actueel.
De profeet Jesaja zingt in Jesaja 5:1-7 een mooi liefdeslied, althans, hij begint ermee. Juichend roept hij het uit:
Laat mij toch zingen, het lied over mijn lief.
Mijn lief had een wijngaard op een vruchtbare helling.
Als we het over teksten hebben, wat kan er dan mooier zijn dan een lyrisch liefdeslied? Maar helaas, het blijkt een truc van de profeet om zijn gehoor aan zich te binden. Als hij zijn werkelijke boodschap in Jeruzalem (waar hij dit gezongen moet hebben) in gewone recht-toe-recht-aan-taal zou hebben uitgesproken, dan zou er allang niemand meer geluisterd hebben. Die Jesaja kenden ze inmiddels wel. Altijd gezeur met die man. Telkens weer die onheilsprofetieën van hem. Dat het niet goed ging in het land, dat de boeren te lijden hadden onder de koning, en onder de verdere elite, die steeds meer belasting vroegen.
Belastingen
Hoge belastingen waren nodig, omdat koning Achaz bescherming had gezocht bij de koning van Assur, en daar moest flink voor gedokt worden. Eigenlijk was het dus gewoon heulen met de vijand, maar gewone burgers en buitenlui moesten de enorme belasting opbrengen. Boeren moesten in natura betalen, olijven, wijn, graan. Boeren die het onderspit moeten delven? Helaas, niets nieuws onder de zon.
Een vrouw als wijngaard
Maar er is meer. Het woord ‛wijngaard’ was in het het oude West Azië (de meer correcte aanduiding van wat vroeger werd aangeduid als het ‛oude Nabije Oosten’) beeldspraak voor een geliefde vrouw. Die beeldspraak was wijdverbreid en is te vinden van het oude Egypte tot aan Sumerië in de liefdespoëzie van toen (zie bijvoorbeeld het voorkomen van de wijngaard in het boek Hooglied, onder andere in Hooglied 1:6). De wijngaard waarover het gaat wordt dus bezongen als was zij een vrouw. Degene die over haar zingt is zo verliefd op deze vrouw dat hij alles voor haar doet. En ook dat wordt dan weer in de beeldspraak van de wijngaard beschreven. Van alles loopt er in die beeldspraak door elkaar heen. Zo tekent de profeet God – als geliefde van de vrouw – als een wijngaardenier. En dat beeld van God als wijngaardenier komt in de Bijbel nog veel vaker voor (Ps 80, Jes 27:2-3; Jer 12:10; Marc 12, etc.).
God als grondbewerker
Het beeld komt ook voor in Johannes 15 waar Jezus in de woorden van de evangelist Johannes zichzelf de ware wijnstok noemt. In het eerste vers neemt ook Johannes die beeldspraak van God als de wijngaardenier op. In het Grieks wordt God dan aangeduid als georgos, letterlijk ‛degene die het land bewerkt’, van het Griekse gè (dat we kennen van geologie, geografie, geocoaching, en meer) en ergos (werken). De welbekende voornaam George is een afleiding van dat Griekse georgos en ook ons Nederlandse woord ‛werken’ is ervan afgeleid: ergos ➞ wergos ➞ werken. Volgens de evangelist Johannes is God een echte landbewerker. Net als Noach, die in de oude Griekse vertaling ook al een georgos wordt genoemd (Gen 9:20). Bovendien legt Noach, net als God, een wijngaard aan. Kortom: Johannes tekent God in Johannes 15 als een boer, die met de voeten in de klei staat, de handen uit de mouwen, en in het zweet des aanschijns het land bewerkt. God als boer. Net zoals Jesaja over God als wijngaardenier zingt, en zoals de dichter van Psalm 80 beschrijft hoe God een wijnstok uitgraaft. Het pure handwerk in de grond, de aarde, de roodbruine klei. Wie weet nog wat dat is in de grote stad? Alleen wie opgroeit tussen de weilanden heeft nog weet van dat oerwerk in en aan de grond.
God wordt door de bijbelschrijvers getekend als zo'n oerbewerker van de grond. Hoewel de mens Noach in Genesis 9 wordt getekend als de eerste landbouwer, nadat de ark is gestrand op de berg Ararat, en hij beschreven wordt als de eerste mens die een wijngaard aanlegde, geldt dat ‛eerste’ in het verhaal enkel voor Noach als mens. Aardig detail: Modern onderzoek naar de wijnbouw in de wereld laat zien, dat de wijnbouw zeer waarschijnlijk ooit aan de voet van de berg Ararat is begonnen, een oude (tweeling-)vulkaan op de grens van het huidige Armenië en Turkije. Daar zijn namelijk de oudste resten van druiven gevonden.
De tuin van Eden een wijngaard?
Waar de Bijbel spreekt over de aanleg van een wijngaard door God gaat het meestal om beeldspraak voor het voorbereiden van het beloofde land Kanaän, voor Gods volk. Maar er zijn oude tekstbronnen die aangeven dat dat beeld van God als landbewerker mogelijk al veel eerder begint. Namelijk al bij de Schepping. Waarschijnlijk bestond er in de tijd van de bijbelschrijvers al een overleveringstraditie waarin de tuin van Eden als een wijngaard werd voorgesteld. Als dat zo is, dan was dus niet Noach de eerste landbouwer die een wijngaard aanlegde, maar volgens de bijbelse traditie was het dan God zelf.
In Genesis 3 lijkt er zelfs een verbinding te liggen tussen de tuin van Eden en de wijngaard in Jesaja 5. In Jesaja 5:6 kondigt de de wijngaardenier aan dat hij – als straf vanwege de slechte druiven – de muur zal wegnemen, zodat de wijngaard vertrapt zal worden en er dorens en distels zullen opschieten. Zo wordt ook in Genesis 3:18 de straf getekend voor de mens in de tuin van Eden: ‛Dorens en distels zullen er groeien, (...).’
Wijngaarden worden bij voorkeur aangelegd op berghellingen, zodat de wijnstokken zoveel mogelijk zon kunnen opvangen. Daarvoor legde men ook vroeger al terrassen aan tegen de hellingen. Zoals Jesaja 5:1 beschrijft. De profeet Ezechiël kent zelfs nog een traditie over de tuin van Eden die op een berg lag (Ezech 28:13–14). Het scheppingsverhaal waar Ezechiël zich op baseert, wordt in het Bijbelonderzoek als een van de oudste Scheppingstradities uit de Bijbel beschouwd, nog ouder dan de teksten uit Genesis. Opvallend is dat heel veel later ook in Qumran die voorstelling van (de tuin van) Eden als een wijngaard weer is terug te vinden.
Zo zegt een tekst uit Qumran (4Q433a, fragment 2):
Hij [God] plantte een aangename plant in zijn Ede[n],
namelijk in zijn wijngaard.
Er wordt daarna uitdrukkelijk gezegd dat aan die plant geen slechte, wrange druiven zullen groeien (in tegenstelling dus tot Jesaja 5:2, 4).
Genesis 2–3 spreekt weliswaar niet over een wijngaard maar wel over de ene rivier die vanuit de tuin van Eden stroomt en zich opsplitst in vier stromen (Gen 2:10), waaronder de Eufraat en de Tigris. Deze twee grote rivieren ontspringen op de berg Ararat (zoals mooi getoond in de recente documentaire van Thomas Blom en Sinan Can, Sinan op zoek naar het Paradijs, BNN/VARA, 2022), daar waar ooit de wijnbouw begon. Het is dus goed mogelijk dat de wijngaard in Jesaja 5 niet alleen staat voor het beloofde land, maar tegelijk ook verwijst naar de Schepping en de aanleg van de tuin van Eden als een wijngaard door God als Schepper, als was de Eeuwige een landbouwer.
Ook buiten Israël, in het oude Kanaän, is een verhaal bekend over een godentuin die een wijngaard was, en in de kunst van de 12e eeuw na Chr. blijkt de verboden vrucht vaak een druiventros te zijn, zoals Prof. Azzan Yadin (Rutgers University, USA) onlangs aan de PThU liet zien in een lezing over de vraag hoe de verboden vrucht in het paradijs toch ooit een appel was geworden. Wanneer de verkenners het beloofde land verkennen en terugkomen, blijken ook zij een enorme druiventros bij zich te hebben (Num 13:23). Mogelijk dat ook het beeld van vrede van de mens die onder de eigen wijnstok en vijg zit (Mic 4:4), terugverwijst naar een voorstelling van het paradijs als een wijngaard (wijnstok en vijg werden vaak samen geplant). Of en hoe hier een verband is, zou verder moeten worden onderzocht.
Wijngaard en Schepping
Als het uiterst kritische lied van de profeet in Jesaja 5 niet alleen de voorbereiding van het beloofde land betreft, ter bewoning door Gods volk, maar ook terugverwijst naar de Schepping en de aanleg van de tuin van Eden, dan komt het hele lied in een ander daglicht te staan. In het algemeen wordt in de uitleg van Jesaja 5 de boosheid van de wijngaardenier vanwege de slechte druiven betrokken op de bevolking in Jeruzalem en Juda, in de tijd van koning Achaz. Op allen die gewone burgers uitbuiten, en rijk worden ten koste van anderen, zoals Jesaja 3:14-15 zegt:
Zo luidt de aanklacht van de HEER
tegen de oudsten en de vorsten van zijn volk:
Jullie hebben mijn wijngaard in brand gestoken
en jullie huizen gevuld met wat je de armen ontnam.
Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen
en de armen zo zwaar te mishandelen?
–– spreekt God, de HEER van de hemelse machten.
Laat Mij niet alleen, ...
Als echter de wijngaard óók staat voor de aanleg van de tuin van Eden, en dus het begin van de hele Schepping beschrijft van de aarde waarop wij als mensen allemaal wonen, dan is de uiterst kritische toon van de profeet Jesaja ook gericht tot de gehele mensheid van nu. Het lied vormt dan een aanklacht aan ons allen: hoe gaan wij om met de aarde, met natuur, land en zee, waarvoor God, bij wijze van spreken, als een landbewerker zo enorm veel moeite gedaan heeft? Die wijngaard, die bovendien getekend wordt als een mens zoals wij, de Schepping als geliefde vrouw. Hoe behandelen wij haar? De profeet Jesaja zong in zijn tijd een lied namens God over het land als de geliefde vrouw. Het zou in de huidige tijd ook zomaar het overbekende lied Ne me quitte pas van Jacques Brel hebben kunnen zijn (luister het door Brel in het Nederlands gezongen lied). Laten we ons even voorstellen dat dat lied van Brel een profetisch lied is, zoals het lied van de profeet Jesaja. Het lied van de Schepper over de Schepping, die ooit zo mooie wijngaard:
Laat me niet alleen,
toe, vergeet de strijd,
toe vergeet de nijd.
Laat me niet alleen,
en die domme tijd,
vol van misverstand,
Ach vergeet ’m,
Want ’t was verspilde tijd.
Hoe vaak hebben wij,
met een snijdend woord,
ons geluk vermoord.
Kom... dat is voorbij,
laat me niet alleen,
laat me niet alleen.
Lief, ik zoek voor jou in het stof van de wegen
de paarlen van regen, de paarlen van dauw,
ik zal heel mijn leven, werken zonder rust
om jou licht en lust, goud en goed te geven.
Ik sticht een gebied, waar de liefde troont,
waar de liefde loont, waar jouw wil geschiedt.
Laat me niet alleen, laat me niet alleen, ...