Avondmaal en gelijkenis van het banket: een vreemde combinatie?
Als we het avondmaal vieren, klinkt na de inzettingswoorden vaak het volgende zinnetje in kerkdiensten in Nederland: ‘Komt nu, want alle dingen zijn gereed.’ Veel deelnemers zullen niet weten dat deze nodiging zelf een Bijbelcitaat is, en waarschijnlijk al helemaal niet dat het citaat nogal is losgezongen van de gelijkenis waar het in voorkomt. Passen deze gelijkenis en het avondmaal wel bij elkaar?
Woorden uit gelijkenis van Jezus
De woorden ‘Komt nu, want alle dingen zijn gereed’ die worden uitgesproken bij het avondmaal. komen rechtstreeks uit een gelijkenis van Jezus, zoals verteld door Lucas (Luc. 14:16–24). Hiermee roept de dienaar van de gastheer de al eerder genodigden op de dag van het feestmaal nog eens op om te komen, een gebruik dat in hogere kringen in de tijd van het Nieuwe Testament inderdaad bekend was.
Een van de andere gasten, die dit hoorde, zei tegen Hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ Daarop zei Jezus: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen de dag van het feestmaal gekomen was, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles staat klaar.”(Bron: Lucas 14:15–17, NBV21)
Dat woordje ‘alles’ staat overigens niet in de Griekse grondtekst die vertalers tegenwoordig gebruiken, maar wel in de tekst die in de tijd van de Reformatie gebruikelijk was (de zogeheten Textus Receptus). Het is ook een voor de hand liggende toevoeging aan de zin, en juist daarom is het woordje waarschijnlijk niet oorspronkelijk.
Ik denk verder niet dat de NBV-vertalers bewust voor de Reformatie-vorm van de tekst gekozen hebben hier – dan zouden ze ook een aantekening hebben moeten opnemen – maar eerder dat ze ‘alles staat klaar’ gewoon een goede en mooie weergave van ‘de dingen zijn klaar’ hebben gevonden. Of heeft hier onbewust toch invloed van de bekende regel bij de avondmaalsviering meegespeeld?
Gelijkenis krijgt nieuw leven in liturgie
Hoe het ook zij, in de gelijkenis zelf gebeurt er na deze nodiging iets heel anders dan meestal bij het avondmaal in de kerk. De genodigden willen namelijk geen van allen komen. Ze beginnen zich te verontschuldigen, overigens met redenen die volgens de normen van die tijd alleszins begrijpelijk waren. Toch wordt de gastheer boos. Van de weeromstuit laat hij zijn dienaar anderen met een veel lagere status binnenbrengen, en uiteindelijk ook velen van buiten de stad.
Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Neemt u mij niet kwalijk, ik kan niet komen.” En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren. Neemt u mij niet kwalijk, ik kan niet komen.” Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.”(Bron: Lucas 14:18–21)
Zo gezien is het nogal wonderlijk dat juist dit zinnetje uit de gelijkenis naar de liturgie van het avondmaal is overgeheveld, naar het schijnt al in de tijd van Calvijn. Woorden van nodiging, die feestelijk moesten zijn maar mislukken, een sleutelmoment in Jezus’ verhaal, krijgen een nieuw en totaal ander leven in de liturgie.
Pijnlijk
De gelijkenis als geheel is zelfs een beetje pijnlijk, want je mag vermoeden dat Lukas hier, zoals vaker, het gegeven verwerkt dat een groot deel van de Joden van zijn tijd, en zeker de bovenlaag, de Jezusbeweging niet accepteerde. Waar je bij Paulus het geloof vindt dat God zijn volk nooit definitief verwerpt (bijvoorbeeld in Romeinen 11), lijkt Lukas het heil echt voor anderen te bestemmen. En die anderen gaan dan nadrukkelijk, zoals hier, de plaats innemen van de eerste genodigden. Hij komt dus tot een scherpe wending en een definitieve afwijzing.
Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en haal iedereen binnen, want mijn huis moet vol. Ik zeg jullie: niemand van de genodigden zal van mijn feestmaal proeven.”’(Bron: Lucas 14:22–24)
Toch zinvol?
Uiteindelijk is de verbinding van de gelijkenis met het avondmaal misschien toch ook wel weer begrijpelijk en zinvol. Over de wankele brug van ons zinnetje komt de ‘maaltijd des Heren’ in het teken van Gods koninkrijk te staan. Het blijkt om een feest te gaan, een bruiloft zelfs. Een echte maaltijd bovendien, voor gasten aan wie geen andere eis gesteld wordt dan dat zij zich welkom weten.