Paulus de Farizeeër en de opstanding van de doden
De apostel Paulus, belangrijke vormgever van het vroege christendom, maakte deel uit van twee werelden. Hij stond onder invloed van de Grieks-Romeinse cultuur van zijn tijd, maar ook van het Joodse farizese milieu waarin hij was opgegroeid. Hij was trots op zijn Romeins burgerschap, maar hij verloochende zijn Joodse achtergrond en farizese opleiding niet. In tegendeel, hij benadrukt die. In Handelingen 22:3 zegt hij daarover “Ik ben een Jood, geboren in Tarsis in Cilicië, maar opgegroeid in deze stad (Jeruzalem). Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben strikt volgens de voorschriften van de wet van onze voorouders opgevoed.” Het ligt daarom voor de hand om bij het bestuderen van de ideeën van Paulus ook rekening te houden met zijn achtergrond als geleerde farizeeër.
Farizeeën en sadduceeën
Een belangrijk onderdeel van de farizese leer was het geloof in de opstanding van de doden. Hierin verschilden de farizeeën van de sadduceeën, die de opstanding ontkenden (Marcus 12:18). Een ander belangrijk twistpunt tussen deze groepen was het geloof in de goddelijke oorsprong van een mondelinge traditie die samen met de geschreven traditie aan Mozes op de Sinaï zou zijn geopenbaard. De sadduceeën accepteerden alleen de geschreven Hebreeuwse Bijbel als goddelijke openbaring, terwijl de farizeeën ook gezag hechtten aan de mondelinge traditie. In het onderwijs van Paulus zien we beide elementen terug vanuit farizees perspectief.
De leer van de opstanding volgens Paulus
In hoofdstuk 15 van zijn eerste brief aan de Korintiërs benadrukt Paulus het belang van het geloof in de opstanding van het lichaam. Hij merkt met zorg op dat er gemeenteleden zijn die de opstanding van de doden aan het eind der tijden ontkennen. Volgens hem is het echter onmogelijk om een christen te zijn zonder vast te houden aan dit geloof. In zijn betoog koppelt Paulus de opstanding eerst aan de opstanding van Jezus: "als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos" (1 Kor. 15:14). Vervolgens legt hij uit dat door de opstanding van Jezus ook de opstanding van gewone mensen mogelijk is geworden:
Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Want zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen allen ook tot leven komen in Christus.(Bron: 1 Kor. 15:20-22)
Paulus heeft het geloof in de opstanding aan het eind der tijden niet pas ontvangen met zijn bekering. Als gelovige farizeeër had hij dit al meegekregen tijdens zijn opvoeding en opleiding. Als Paulus in Jeruzalem gevangen wordt genomen en terecht moet staan voor godslastering, gebruikt hij dit zelfs in zijn verdediging tegenover het Sanhedrin. Hij zegt: “Broeders, ik ben een farizeeër uit een geslacht van farizeeën, en ik sta hier terecht omwille van de verwachting dat de doden zullen opstaan!” (Handelingen 23:6)
De methode van Paulus
Laten we eens kijken welke elementen van Paulus' achtergrond als geleerde farizeeër terugkomen in zijn argumentatie. In zijn brief aan de jonge gemeente van Korinte probeert Paulus zijn gemengde Joodse en Griekse publiek te overtuigen op de manier die hij van zijn leraren had geleerd, namelijk door regelmatig te verwijzen naar de Schriften. Hij doet dit om aan te geven dat de nieuwe Jezusbeweging niet losstaat van het Jodendom zoals dat gevormd is door de Hebreeuwse Bijbel, maar er een logisch vervolg op is. Maar deze verwijzingen dienen ook om tegenstanders die geen argumenten van buiten de Bijbel accepteren, zoals de sadduceeën, de wind uit de zeilen te nemen. Hij verwijst in zijn brief bijvoorbeeld naar Hosea 6:2:
Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij ons opstaan: in zijn nabijheid zullen wij leven
als Bijbelse onderbouwing van de opstanding van Jezus (1 Kor. 15:4), en naar Jesaja 22:13 om de gevolgen van het ontkennen van de opstanding te laten zien (1 Kor. 15:32):
Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.
Als je de teksten naleest, zul je zien dat het vrij vage – en in onze moderne ogen geforceerde - verwijzingen zijn. Dit was echter een normale manier van verwijzen in die tijd. Gelovigen hadden een enorme Bijbelkennis en in de losse verwijzingen naar bekende teksten klonken bij de toehoorders ook de gangbare betekenissen mee.
Problemen met de rabbijnse bronnen
Voor we naar de rabbijnse bronnen kijken, is het belangrijk op te merken dat de geschreven rabbijnse bronnen allemaal van latere datum zijn dan de brieven van Paulus. In eerste instantie was het namelijk taboe om de mondelinge leer op te schrijven: wat mondeling was ontvangen op de Sinaï moest ook mondeling worden overgeleverd. Vanaf de derde eeuw begon men echter noodgedwongen de mondelinge leer op schrift te zetten. Het is daarom moeilijk om de inhoud van deze bronnen te dateren. Er zijn meerdere rabbijnen met dezelfde namen en soms is het ook niet zeker of bepaalde uitspraken aan bekende leraren werden toegeschreven om ze meer autoriteit te geven. Er zit materiaal in uit vele eeuwen. Het is dus nooit met zekerheid te zeggen of bepaalde tradities al bekend waren in de tijd van Paulus. Een goed voorbeeld zijn de uitspraken van rabbi Gamaliël. Het is niet te bewijzen dat de Gamaliël die in rabbijnse bronnen wordt genoemd dezelfde is als degene bij wie Paulus gestudeerd had. Er zijn zes rabbijnen bekend met de naam Gamaliël uit verschillende plaatsen en tijden. De oudste daarvan is de Gamaliël bij wie Paulus gestudeerd heeft, bekend als Gamaliël de Oudere. Ondanks deze problemen geeft dit materiaal ons toch in ieder geval een zeker inzicht in de manier van denken van de rabbijnen.
De leer van de opstanding volgens de rabbijnen
Een van de oudste rabbijnse bronnen is de Misjna, een verzameling wetsregels die in het begin van de derde eeuw werd opgeschreven na een lange mondelinge overlevering. In traktaat Sanhedrin 10:1 staat het volgende:
Heel Israël heeft deel aan de Toekomstige Wereld, want er staat geschreven: "Je volk telt enkel nog rechtvaardigen, zij zullen het land voorgoed bezitten. Ze zijn jonge scheuten van wat ik heb geplant. Ik heb hen gemaakt als teken van mijn luister" (Jesaja 60:21). Maar dit zijn degenen die geen deelhebben aan de Toekomstige Wereld: degene die zegt dat er geen opstanding van de doden is, degene die zegt dat de Tora niet uit de hemel komt, en een Epicuriër.
In Joodse teksten uit die tijd verwijst de term ‘Epicuriër’ niet alleen naar aanhangers van de Griekse filosoof Epicurus, maar wordt het meer in het algemeen gebruikt om losbandige vrijdenkers aan te duiden. In een commentaar op deze tekst uit de Misjna (Babylonische Talmoed, Sanhedrin 90b), onderbouwt rabbi Gamaliël de opstanding van de doden met Bijbelcitaten:
Sektariërs vroegen aan Rabban Gamaliël: Hoe weten we dat de Heilige, geprezen zij Hij, de doden zal opwekken? Hij antwoordde hen door te verwijzen naar de Tora, de Profeten en de Geschriften. Maar zij accepteerden het niet van hem als overtuigend bewijs. [...] Totdat hij (Rabban Gamaliël) dit vers uit de Schrift (Deut. 11:21c) aanhaalde: "[in het land] waarover de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd het aan hen te geven." Er wordt niet gezegd ‘aan jullie’, maar ‘aan hen’. Hieruit blijkt dat de opstanding is afgeleid uit de Tora. Anderen zeggen dat hij het bewees aan de hand van dit vers uit de Schrift (Deut. 4:4): "Jullie die de HEER jullie God aanhangen zijn vandaag allen in leven." Net zoals jullie vandaag allen in leven zijn, zullen jullie allen weer leven in de Komende Wereld.
Deze discussie is een goed voorbeeld van de problemen waar de rabbijnen mee te maken hadden bij het overtuigen van de twijfelaars. De teksten zijn niet duidelijk en kunnen ook op andere manieren uitgelegd worden. Het idee van een opstanding uit de doden komt namelijk amper voor in het Oude Testament. Behalve enkele teksten uit de Profeten die mogelijk zo uitgelegd kunnen worden, zoals de aangehaalde tekst uit Jesaja, spreekt alleen Daniel 12:2 duidelijk over een opstanding aan het einde der tijden en een laatste oordeel: "Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd."
Zoals we zagen, vermeldt de Misjna die aan deze discussie ten grondslag ligt drie categorieën Israëlieten die geen deelhebben aan de Komende Wereld: zij die de opstanding ontkennen, zij die de goddelijke oorsprong van de Tora ontkennen, en Epicuriërs. De eerste categorie lijkt op de twijfelaars die Paulus aansprak in 1 Korintiërs 15:12-19, waarin hij beweert dat als zij de opstanding ontkennen, zij in feite het evangelie dat zij hebben ontvangen ontkennen. De laatste categorie lijkt op de woorden van Paulus in 1 Korintiërs 15:32b, waar hij sarcastisch Jesaja 22:13b aanhaalt en het Epicurisme karakteriseert zonder bij naam te noemen: "Als de doden niet opstaan, laten we dan eten en drinken, want morgen sterven we." Zo legt hij een verband tussen de ontkenning van de opstanding van de doden en een losbandige levensstijl. Sommige van de problemen in Korinte die Paulus aan de orde stelde en probeerde te beheersen lijken te maken te hebben met Epicuristische sympathieën binnen de jonge kerk. Voor Epicurus was de dood eenvoudigweg het einde, de ziel sterft met het lichaam, er is geen hiernamaals en geen Komende Wereld. De rabbijnen van de Misjna en Paulus hadden dus te maken met een gedeelde ideologische vijand.
In de discussie tussen Rabbi Gamaliël en de ketters ondersteunt Gamaliël het bewijs van de opstanding van de doden vanuit alle drie de delen van de Hebreeuwse Bijbel. Zijn tegenstanders zijn echter niet overtuigd. Ze verwerpen het bewijs uit de aangehaalde citaten op verschillende goede gronden.
Problemen voor moderne lezers
Ook voor ons als moderne lezers zijn de Bijbelteksten die Paulus en Gamaliël aanhalen niet erg overtuigend. Dat komt omdat de manier van Bijbellezen ver af staat van de manier waarop wij dat tegenwoordig doen. Een andere reden is dat we door de gangbare vertalingen niet altijd kunnen zien wat voor extra betekenissen er mogelijk nog in de Hebreeuwse teksten zitten. Voor geleerden uit de farizese traditie was dit echter gesneden koek, zij beheersten zowel de taal als de inhoud van de Bijbel in alle finesses. Als geleerde farizeeër en leerling van Gamaliël de Oudere was ook Paulus bekend met de Hebreeuwse tekst van de Bijbel en met de gangbare uitlegtradities, zelfs als die tradities nog niet op schrift stonden.