Kolonialisme in Bijbelvertalingen?
Toen Europeanen landen in Zuid- en Oost-Azië begonnen te koloniseren, namen ze ook hun religie mee. Ze verspreidden hun geloof en begon de Bijbel in de plaatselijke talen te vertalen. Dit gebeurde ook op het Indiase subcontinent, in het huidige Pakistan, India en Bangladesh. De bijbelvertalers hadden goede bedoelingen, maar hielden geen rekening met de lokale tradities. Dat zorgde voor onnodige vervreemding.
Vertaalwerk
Volgens het klassieke werk Contributions Towards a History of Biblical Translations in India (Calcutta, 1854) waren de Nederlanders de eerste Europeanen die een deel van de Schrift vertaalden in een taal van het Oosten. Eerst werden in 1631 enkele psalmen vertaald in het Formosaans, een taal in Taiwan. Enige tijd later werden het Onze Vader en de Tien Geboden vertaald in het Urdu, een belangrijke taal in het huidige Pakistan en India. Deze vertaling werd gemaakt door de Nederlander Joan Josua Ketelaar (1659-1718), die voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werkte. Ketelaar schreef ook de eerste grammatica van de Urdu-taal. Een oud manuscript van deze grammatica wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit Utrecht. Daarin staat Ketelaars vertaling van het Onze Vader.
Inheemse heilige boeken
De heilige geschriften van het hindoeïsme, het boeddhistisme en de jaïnistische religie waren geschreven op het Indiase subcontinent zelf. Veel mensen konden ze lezen en begrijpen, dus werden ze meestal in de originele taal gelezen. Er was geen gevoel van vervreemding tussen de lezer en deze geschriften.
Christelijke geschriften hadden dit voordeel niet. Daarom produceerden Europese kolonisten veel bijbelvertalingen in de lokale volkstalen. Dit kwam in een stroomversnelling tijdens de Britse overheersing. Opmerkelijk genoeg speelden hierbij ook enkele Denen een belangrijke rol. Bartholomew Ziegenbalg kreeg van de Deense protestantse missie de opdracht om de Bijbel te vertalen in het Tamil, de taal van Tranquebar, in Zuid-India. In 1705 zeilde hij van Kopenhagen naar Tranquebar, maar helaas stierf hij op jonge leeftijd. Na zijn dood verving dominee Benjamin Schultze hem om met zijn vertaalwerk door te gaan. Schultze accepteerde later de steun van de English Society for the Propagation of Christian Faith. Daarom werden nieuwe bekeerlingen als anglicanen gedoopt, hoewel Schultze zelf luthers was.
Schultze zag in dat het beter was om zich in plaats van Tamil te concentreren op een vertaling in het Urdu/Hindi, de lingua franca van het hele subcontinent. Urdu en Hindi zijn twee varianten van dezelfde taal, net als Nederlands en Vlaams. Deze taal behoort tot de Indo-Europese familie, net als Grieks, Spaans, Portugees, Nederlands, enz. Hindi wordt geschreven in het Devanagari-schrift, het typische schrift van India, terwijl Urdu het Perzisch-Arabische schrift gebruikt, dat gangbaar is in Pakistan.
Schultze maakte de weg vrij voor de Urdu 'Statenvertaling'. Hij vertaalde het Nieuwe Testament, de Psalmen en enkele delen van Genesis. Tegelijkertijd verscheen in tientallen andere talen van het subcontinent een vertaling van het Nieuwe Testament, of op zijn minst van delen daarvan.
King James Version als het grote voorbeeld
Toen de Britten zich met de bijbelvertalingen gingen bezighouden, kreeg hun gezaghebbende King James Version de status van het na te volgen model. Deze vertaling had in de protestantse kerken van het Verenigd Koninkrijk met succes de Latijnse Vulgaat vervangen. De principes die aan deze vertaling ten grondslag liggen waren van invloed op de nieuwe bijbelvertalingen van het Indiase subcontinent. Voorbeelden zijn de Urdu-vertaling van het Nieuwe Testament (1804) en de volledige Urdu-bijbelvertaling door Henry Martyn (1814). William Hunter produceerde een Devanagari-versie van het Nieuwe Testament (1805). Al dit werk werd gefaciliteerd door de British and Foreign Bible Society, wat verklaart waarom het model van de King James Version zo nauwkeurig gevolgd werd.
Koloniale trekjes
De christelijke bekeerlingen namen de Urdu-vertaling over voor liturgisch gebruik. Ze vormden maar een klein deel van de samenleving. Bij de meeste andere inwoners van de regio sloegen de pas vertaalde geschriften niet aan. In plaats van acceptatie was er een gevoel van 'distanciatie', om een uitdrukking van Paul Ricoeur te gebruiken. Dit was te wijten aan een aantal kenmerken die afweken van de inheemse heilige geschriften en van de vertalingen van deze geschriften die inheemse vertalers hadden gemaakt.
Geen brontekst te zien
Op het Indiase subcontinent was – en is het nog steeds – vrij ongebruikelijk om een vertaling van een heilige schrift te publiceren zonder de brontekst weer te geven. De brontekst is altijd te zien naast de vertaling. De veronderstelling is dat God in een heilige taal spreekt, niet in de taal van gewone mensen.
Ik illustreer dit met een voorbeeld uit een andere traditie, waarin dezelfde gedachte centraal staat. In de negende eeuw na Chr. was de joodse geleerde Saadia Gaon een pionier in het vertalen van Hebreeuwse geschriften in het Arabisch. Hieronder een voorbeeldpagina uit zijn werk.
In Saadia's werk is de Hebreeuwse tekst weergegeven in grotere letters, terwijl de joods-Arabische vertaling er in een kleiner lettertype onder staat. Sinds zijn tijd is het in het Oosten gebruikelijk dat vertalingen van heilige geschriften afgedrukt worden naast de brontekst. Een ander goed voorbeeld betreft de eerste vertalingen van de koran in Zuid-Azië: de Perzische vertaling van de koran door Shah Waliullah (1703-1762) en de eerste vertaling in het Urdu van zijn zoon Abdul Qadir (1750-1818). Beide vertalingen werden gedrukt naast de Arabische brontekst.
Aangezien bij christelijke bijbelvertalingen de brontekst ontbreekt, zijn de lezers geneigd te denken dat deze vertalingen geen gezag hebben. Zowel christenen als andere lezers zullen concluderen dat de vertalingen niet gebaseerd zijn op het woord van God. Dit is de belangrijkste oorzaak van de vervreemding tussen de christelijke geschriften en de bevolking van de regio.
Ongebruikelijke uiterlijke kenmerken
Een ander kenmerk dat bijdroeg aan de vervreemding is het gebruik van zwarte omslagen voor de christelijke bijbelvertalingen. In het Oosten wordt zwart meestal beschouwd als een kleur van rouw of tegenslag. De omslagen van Zuid-Aziatische heilige geschriften zijn meestal groen, met daarop indrukwekkende kalligrafie. Verder hebben de pagina's brede marges aan de boven-, onder- en zijkanten. Deze marges zijn versierd met bogen en koepels.
Christelijke vertalingen missen die cruciale elementen, net als de onversierde King James Version. Bovendien bevatten de pagina's van de Bijbelvertalingen meestal twee verticale kolommen, net als de pagina's van de King James Version. In het Oosten is dit geen standaardopmaak voor religieuze boeken. De ogen van de lezers moeten wennen aan de verticale kolommen.
Eigenaardigheden in de vertalingen zelf
De King James-achtige manier waarop de brontekst van de Bijbel in het Urdu vertaald is schept ook een onnodige afstand tussen de tekst en de lezers. Hoewel er goede en begrijpelijke vertalingen mogelijk waren, bevat de Urdu-vertaling woorden als 'baptisma' – een transliteratie van het Engels 'baptism' – in plaats van het gebruikelijke woord 'istebagh' – en 'cherubim' in plaats van het gebruikelijke woord 'malayk', dat 'engelen' betekent. Bovendien stond de Ark van het Verbond al bekend als 'Taboot e Sakina', maar de vertalers gaven het weer als 'Ehad ka Sandooq', wat letterlijk 'doos van het verbond' betekent. Die laatste, nogal vreemde uitdrukking is een letterlijke weergave van de Engelse vertaling in de King James-vertaling. Bovendien werd 'gelovige' vertaald als 'imandar', wat 'eerlijk' betekent en niet 'gelovige'. Het juiste Urdu-woord voor gelovige is 'momin'. 'Getuigenis' werd weergegeven als 'gawahi', terwijl 'shahadh' geschikter was. 'Glorie' werd vertaald als 'Jalal', wat een heel andere betekenis heeft, namelijk 'woede'. Dergelijke vreemde vertalingen lijken het gevolg te zijn van een imperialistische neiging om bestaande inheemse termen te vermijden.
Mijn laatste voorbeeld betreft het frequente gebruik van het voegwoord (Nederlands: 'en') aan het begin van zinnen. In het Bijbels Hebreeuws en Grieks komen inderdaad voegwoorden voor aan het begin van de meeste zinnen. De King James Versions heeft dan het Engelse voegwoord 'and'. Die keuze is ook gemaakt voor de KJV-achtige Urdu-vertalingen, maar dat resulteerde in een vertaling die niet past bij het gebruikelijke Urdu.
Terugblik
Het zou niet eerlijk zijn om de Europese makers van de vroege bijbelvertalingen van het Indiase subcontinent scherp te bekritiseren. Ze verdienen waardering voor hun bijdrage aan de verspreiding van het goede nieuws. Ik ben hun veel dank verschuldigd voor mijn Urdu-bijbel. Maar het is nu de tijd om een ander soort vertalingen en edities te maken die rekening houden met de culturele en taalkundige kenmerken van het Indiase subcontinent.
Foto: Anupam - Own work, CC BY-SA 4.0