Lukas’ gelijkenis van de drachmen als tegenverhaal
Bij het schrijven van hun evangeliën hebben Matteüs en Lukas voor een goed deel uit dezelfde bronnen geput. Eén daarvan is bewaard gebleven, want dat is het evangelie naar Markus. Een andere bron laat zich gedeeltelijk reconstrueren en wordt in het onderzoek als ‘Q’ aangeduid. Hierbij gaat het om gedeelten die Matteüs en Lukas min of meer gemeenschappelijk hebben, maar die ze niet aan Markus kunnen hebben ontleend, eenvoudigweg omdat Markus ze niet heeft. Als je zulke gedeelten vergelijkt, valt steeds op dat de evangelieschrijvers ook echt schrijvers waren. Ze legden hun eigen accenten, vertelden hun eigen verhaal, en hadden daarbij ook allerlei voor- en afkeuren.
Gelukkig zijn zij...
Een goed voorbeeld hiervan zijn de zogeheten ‘zaligsprekingen’. Bij Lukas (6:20–23) prijst Jezus de mensen gelukkig die daadwerkelijk arm zijn, honger hebben, en treuren, en klaagt hij daarnaast over degenen die rijk en verzadigd zijn en lachen (6:24–26). Lukas laat ermee zien dat de komst van het koninkrijk situaties van onrecht zal omkeren. Bij Matteüs (5:3–12) zijn toon en pointe heel anders. De aanklachten ontbreken, en de zaligsprekingen zelf zijn anders gekleurd, doordat ze vooral op een bepaalde houding doelen. Niet zomaar de armen, maar ‘de armen van geest’ (NBV21: ‘wie nederig van hart zijn’), niet zomaar de hongerigen, maar ‘wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid’ (NBV21). Ook heeft Matteüs veel meer zaligsprekingen dan Lukas, en hebben ze allemaal een morele spits, als ‘barmhartigen’ en ‘vredestichters.’ Hier zijn de zaligsprekingen de opmaat van de bergrede, ingezet om op poëtische wijze de bij Gods koninkrijk horende moraal te schetsen.
De gelijkenis van de talenten
Een ander, minder bekend voorbeeld is te vinden in de bekende gelijkenis van de talenten. Nu ja, het is vooral de versie van Matteüs die bekend is (25:14–30). Hij is het ook die het over ‘talenten’ heeft. In afwezigheid van hun heer moeten de dienaren werken met het hun toevertrouwde kapitaal. Bij zijn terugkomst moeten ze rekenschap afleggen: degenen die er kapitaal bij verdiend hebben worden beloond, maar degene die er niets mee gedaan heeft wordt gestraft. De ‘toepassing’ lijkt vrij eenvoudig: mensen zijn in afwachting van het laatste oordeel, en in de hun gegeven tijd moeten ze zich inspannen, oftewel: met hun talenten woekeren. Het is trouwens dankzij deze gelijkenis dat het woord ‘talent’ in het Nederlands en andere talen nauwelijks nog ‘(grote) som geld’ betekent en juist vooral ‘gave’ en ‘begaafdheid’.
De gelijkenis van de drachmen
Niet voor niets is de versie van Matteüs bekender dan die bij Lukas (19:12–27). Het evangelie naar Matteüs was in het algemeen al de eeuwen door populairder dan dat naar Lukas, en in dit geval bevat de gelijkenis bij Lukas ook nog een aantal ongemakkelijke elementen. Alleen de geldbedragen zijn bescheidener: het gaat niet zoals bij Matteüs over ‘talenten’, maar over eenheden van honderd drachmen, in het Grieks ‘mina’s’ en in het Nederlands vaak met ‘ponden’ weergegeven.
Verder lijkt een en ander bij Lukas nodeloos ingewikkeld te zijn. Zo krijgen bij Matteüs drie dienaren een startkapitaal, de drie van wie dan later rekenschap wordt gevraagd, maar bij Lukas zijn het er tien, terwijl het verhaal nog steeds met maar drie verdergaat. Ook heeft Lukas geen ‘heer’ maar een man die koning wil worden. Het belangrijkste is wel dat Lukas dat koningschap als een extra verhaallijn heeft: de man moet naar een ver land om koning te kunnen worden, en zijn tegenstanders sturen tevergeefs een delegatie achter hem aan om dat te voorkomen. Hun missie faalt. Bij zijn terugkeer geeft de nieuwe koning opdracht zijn vijanden te laten afslachten. Met dat laatste schokkende detail eindigt de gelijkenis.
Deze verhaallijn komt rechtstreeks uit de betrekkelijk recente geschiedenis van Judea lopen, want precies zo was het – in 4 v. Chr. in onze huidige jaartelling – na de dood van Herodes de Grote gegaan toen zijn zoon Archelaüs hem wilde opvolgen. Veel lezers uit de tijd van Lukas zullen het verband moeiteloos hebben gelegd.
Alle uitleggers erkennen dit. Ze zijn het er meestal ook wel over eens dat waarschijnlijk Lukas zelf het verhaal deze extra elementen heeft gegeven. Maar wat heeft het te betekenen? Opmerkelijk genoeg interpreteren ze het verhaal toch eenvoudigweg in de lijn van de versie van Matteüs: de koning is Jezus die bij zijn wederkomst afrekening houdt en zijn koninkrijk komt vestigen. Ze stappen daarbij luchtig over het feit heen dat Jezus dan op één lijn komt te staan met een wrede, wraakzuchtige zoon van Herodes. Hoogstens vinden ze het afslachten van de vijanden nogal ver gaan en geven ze toe dat een anti-Joodse uitleg voor de hand kan liggen.
Gelijkenis als waarschuwing
Er is gelukkig een andere mogelijkheid: de troonpretendent van de gelijkenis is geen beeld van Jezus, maar juist een afschrikwekkend tegenbeeld. Het verhaal wil laten zien uit welk gevaarlijk hout heersers en koningen gewoonlijk gesneden zijn. Het grotere verband bevat hiervoor goede aanwijzingen. Ik noem er een paar. De gelijkenis zelf is Jezus’ reactie op de onuitgesproken verwachting van zijn leerlingen dat God koninkrijk nu echt zou aanbreken. Weet wel waar je op hoopt, lijkt hij te zeggen. Direct na de gelijkenis rijdt Jezus op een ezeltje Jeruzalem binnen, als een anti-koning. Verderop in het evangelie bindt Jezus de leerlingen op het hart niet als koningen te willen zijn (Lukas 22:25–26), en zelf is hij niet veel later ‘de koning van de Joden’ als gekruisigde (Lukas 23:38). Kortom: volgens Lukas gaan Jezus en Gods koninkrijk uit van geheel andere waarden en doelen dan de heersers van deze wereld.
Waarom is de gelijkenis dan altijd anders opgevat? Het blijkt moeilijk om bij een heer of koning in een gelijkenis juist eens niet aan God of Jezus te denken. Uitleggers hadden ook minder moeite met het wrede slot, en konden zich kennelijk niet voorstellen dat Lukas iets heel anders wilde zeggen dan Matteüs. Toch moet dat hier wel zo zijn: met hetzelfde basismateriaal gaan beide evangelieschrijvers een eigen weg.