Blind geloven
Het is een populaire gedachte, binnen en buiten de kerk, dat geloven eigenlijk een vorm van dwaasheid is: een blinde sprong in het diepe, zonder bewijs. Daar lijkt ook de Bijbel aanleiding toe te geven, bijvoorbeeld in de brief 1 Korinthiërs, hoofdstuk 1 en 2. Op basis van een vergelijking met Grieks-Romeinse bronnen ligt een andere conclusie voor de hand: het gaat hier juist om een diepgeworteld en goed gefundeerd geloof.
De dwaasheid van verkondiging
De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs begint met allerlei tegenstellingen tussen wijsheid en dwaasheid, kracht en zwakheid, God en mens. Twee keer komt ook het geloof van mensen ter sprake:
Zoals God in zijn wijsheid bepaalde, heeft de wereld Hem niet door haar wijsheid gekend, en daarom besloot Hij hen die geloven te redden door de dwaasheid van onze verkondiging. (1 Kor 1:21, NBV21)
En:
De boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de kracht van de Geest, want uw geloof moest niet op menselijke wijsheid steunen, maar op de kracht van God. (1 Kor 2:4-5, NBV21)
Het is duidelijk dat Paulus hier de draak steekt met iedereen die denkt dat hij of zij ‘wijs’ (sophos) is: al die zogenaamde ‘wijzen’ hebben God niet gekend. En als hij met zijn boodschap kwam over de gekruisigde Heer, dan vonden veel niet-joodse tijdgenoten dat maar een dwaas verhaal. Dwaas van inhoud, want welke godheid zou zich zo laten vernederen? Maar ook dwaas van optreden: hij was – zo zegt hij zelf – onzeker, kwam niet goed uit zijn woorden, en was ook niet bijzonder wijs (1 Kor 2:1-3). ‘Geloof’ of ‘overtuiging’ (pistis) is in deze tekst de reactie op de verkondigde dwaze boodschap. Dus, zo lijkt de logische conclusie, is geloven dwaas. Iets voor simpele zielen.
Sofisten: de populisten van de oudheid
Als dat de conclusie is, dan nemen we alleen niet mee, dat deze passage wel heel ironisch van toon is. Paulus prijst aan het begin van de brief de lezers om hun rijke kennis (gnōsis) en rede of welbespraaktheid (logos) en relativeert vervolgens diezelfde zaken nogal (in hoofdstuk 1-2 maar bijvoorbeeld ook in het bekende hoofdstuk 13 over de liefde). Dan snap je al dat er op dit punt iets speelt. Die Korinthiërs zijn wat Paulus betreft net iets te veel bezig met uiterlijk intellectueel vertoon.
De meesters van zulke populistische praatjes, dat waren in de oudheid rondreizende leraren die wel bekend stonden als ‘sofisten’. De taal die Paulus hier kiest om anderen en zichzelf te beschrijven lijkt erg op wat we vinden bij tijdgenoten die zich tegen zulke ‘sofisten’ afzetten. Ik geef een paar voorbeelden uit werken van allerlei klassieke auteurs om dit punt te onderstrepen. En tussendoor laat ik ook zien hoe Paulus vergelijkbare taal gebruikt.
Opgeblazen ego’s of leermeesters in het goede?
De Korinthiërs worden door Paulus vaak afgeschilderd als ‘opgeblazen’ of ‘arrogant’ (van het werkwoord fusioō: in 1 Kor 4:6, 4:18, 4:19, 5:2, 8:1), ofwel door hun kennis, ofwel door hun gebrek aan deugdzaamheid. Epictetus, een Stoïcijns filosoof van rond het jaar 100, richt zich ook tegen ‘opgeblazen’ redenaars:
Als hij wordt geprezen, verlaat hij opgeblazen (fusētheis) het podium, maar als hij wordt bespot, dan wordt die opgeblazen windbuil doorgeprikt en loopt leeg. (Diatriben 2.16.10).
Verderop vraagt Epictetus over een redenaar die opschept over zijn grote publiek:
Wat voor 'lof' moet ik hem brengen – als 'lof' tenminste iets is dat volgens filosofen bij het 'goede' hoort… (Oraties 3.23-24)
Sofisten hechten aan mooie woorden en aanzien, maar echte filosofen hechten aan deugd, aan het goede, ongeacht hun reputatie. Sofisten "vertrouwen op woorden, niet op wat rechtvaardig is", schrijft Demosthenes (Tegen Lacritus 40). En Alcinous, een Platonist uit de tweede eeuw, zegt dat de sofist 'liever goed lijkt dan goed is'.
Zo schrijft ook Paulus over mensen die 'door fraaie en welluidende woorden argeloze mensen misleiden'. Hij zet dat tegenover een ‘wijsheid tot het goede’ (Rom 16:18-19). En zoals Paulus de Korinthische kennis en wijsheid op de korrel neemt, zo doet ook Maximus van Tyrus dat bij de sofisten van zijn tijd: "Mensen zijn ervan overtuigd dat het enkele bezit van theoretische kennis en een handvol doctrines hen deugdzaam maken. Als dat zo zou zijn," vervolgt hij, "dan zouden sofisten pas echt een waardevol type mensen zijn, die praatzieke allesweters volgepropt met geleerdheid, die erin handelen en het verkopen aan wie wil." (Filosofische oraties 27.8). Steeds staat oppervlakkige overtuigingskracht en opgeblazen kennis tegenover wijsheid die echt mensen verandert, die hen betere mensen maakt.
Handelaren en mooipraters
Als het over het verkopen van kennis gaat, dan zien we dat Paulus juist alles doet om te benadrukken dat hij niet in die categorie valt. Hoewel hij recht zou hebben op levensonderhoud (1 Kor 9:11) ontvangt hij toch geen inkomen van zijn leerlingen (2 Kor 11:9-12). Paulus benadrukt dat het niet van belang is wie de leraar is geweest: hij en Apollos zijn slechts ‘dienaren’ (1 Kor 3:5), ze moeten geen sterren worden met ieder hun eigen fans. Hij vaart uit tegen ‘verkopers’ of ‘dealers’ (kapēleuontes) van Gods woord (2 Kor 2:17), een woord dat ook als scheldwoord voor sofisten werd gebruikt. Ook Dio Chrysostomos, een redenaar uit de eerste eeuw, kiest ervoor zich te distantiëren van zo’n reputatie als sofist. Hij beschrijft zichzelf ironisch als volgt:
iemand zonder leerling, die geen speciale, goede of slechte kennis claimt, geen capaciteiten heeft als profeet of sofist, niet eens als redenaar of mooiprater (…) u luistert naar een man die slechts een leek en praatjesmaker is. (Oraties 12.15-16)
Daarmee plaatst hij zich in een lange traditie van filosofische zelfrelativering: ook Socrates wist immers dat hij niets wist.
Wijsheid tussen aanhalingstekens
Op een vergelijkbare manier presenteert ook Paulus zichzelf als een ‘leek’ (2 Kor 11:6, idiōthēs) en zijn verkondiging als ‘dwaasheid’ (mōria) om zo sofistische wijsheid van echte wijsheid te onderscheiden.
Wij zijn dwaas omwille van Christus, terwijl u dankzij Christus zo geweldig wijs bent; wij zijn zwak, terwijl u zo geweldig sterk bent; u staat enorm in aanzien, terwijl wij worden veracht. (1 Kor 4:10)
Paulus vindt de Korinthiërs niet echt wijs, maar vraagt eigenlijk: wie van ons is nou de sofist? Lucianus schrijft over sofisten "met die overbodige en nutteloze 'wijsheid' van hen, onoverwinnelijk in hun eigen ogen" (De weglopers 10). Zo staat wijsheid ook bij Paulus regelmatig tussen aanhalingstekens. Het draait dan om de Korinthische voorkeur voor populistische woordkunstenaars. Dáár moet hun geloof niet van afhangen.
Zet Paulus zich af tegen retoriek? Tegen filosofie?
Dus zo komen we terug bij de teksten van het begin. Hoe beïnvloedt de kennis van de tegenstelling tussen sofistische slimheid en echte wijsheid ons begrip van deze passage over ‘wijsheid van mensen’ of ‘kracht van God’ als basis voor geloof?
Direct hiervoor (1 Kor 2:1-3) heeft Paulus zichzelf neergezet als iemand zonder ‘uitzonderlijke welsprekendheid of wijsheid’ met als enige ‘kennis’ Christus de gekruisigde. Zet hij zich dan af tegen retoriek? Pleit hij voor hemelse openbaring door de Geest in plaats van menselijke overtuigingspogingen? Dat zou moeilijk met de tekst zelf te rijmen zijn. De hele passage staat vol blinkende retoriek: retorische vragen, paradoxen en woordspel. Paulus spreekt, net als Dio Chrysostomos deed, in prachtige taal over zijn eigen onvermogen met woorden.
Zet hij zich hier dan af tegen filosofie, is dat die ‘menselijke wijsheid’? Op basis van de teksten die net aan de orde kwamen is dat ook niet waarschijnlijk. Het is daar juist de filosofie die niet met mooie speeches wil overtuigen maar die iets diepers op het oog heeft: rechtvaardige mensen. Dus als Paulus zich ergens tegen afzet, dan is dat tegen oppervlakkige, zogenaamde kennis en wijsheid: de wijsheid waar de Korinthiërs zo trots op waren. Paulus is bezorgd dat deze mensen zich laten meevoeren met de woordkunst van andere predikers. Dat leidt tot arrogantie en onderlinge ruzies.
Misschien leidde deze concurrentie van andere ‘sofistische’ predikers ook tot de beschuldiging dat Paulus’ optreden in het echt niet zoveel voorstelt in vergelijking met zijn brieven (2 Kor 10:10). Het is daarom een prachtige zet om die beschuldigingen gewoon te omarmen. Inderdaad, ik ben ook een onwetende zwakkeling. Paulus zet zichzelf neer als iemand die trillend Gods boodschap verkondigt. Zo laat hij de Korinthiërs in de spiegel kijken: dit vinden jullie dus belangrijk? Wie is hier dan de dwaas?
Levensveranderend geloof
Dat betekent ook dat het geloof waar Paulus voor staat niet blind is. Juist niet: Paulus keert zich hier tegen het gemakkelijk aannemen van iets wat gewoon wel lekker en ‘wijs’ klinkt. Blindheid past meer bij die oppervlakkige bewondering voor mooie woorden in een mooie verpakking. Volgens Paulus moet geloof niet op een overweldigend optreden gebaseerd zijn, maar op de kracht van God en van de Geest.
En wat is dan eigen aan die kracht, dat ‘vermogen’ (dunamis)? Ik denk dat we ook dat goed kunnen begrijpen op basis van die veelgenoemde tegenstelling tussen opgeblazenheid en goedheid: de kracht van God maakt dat Paulus de mensen op een veel dieper niveau kon overtuigen. Het resultaat daarvan is een overtuiging (pistis) die juist niet blind of slecht onderbouwd is. Door Gods kracht kan dat geloof levens van binnenuit ten goede veranderen.