Wie schreef de brief aan de Hebreeën?
Het Nieuwe Testament omvat 27 boeken, met een grote variatie, in genre en in lengte. Er zitten langere evangeliën bij, maar ook brieven van nauwelijks een bladzijde. Meer dan de helft van dat aantal van 27 geldt als de verzameling brieven van Paulus, in vaktaal: het ‘Corpus Paulinum’. Daaronder valt ook de brief aan de Hebreeën. Maar schreef Paulus deze wel?
Opmerkelijke volgorde
In onze bijbels begint de verzameling met de brief aan de Romeinen en sluit zij af met Hebreeën. Dat laatste is eigenlijk een vreemde plaats. De overige brieven staan namelijk duidelijk op een bewuste volgorde: eerst komen de brieven aan gemeentes, dan de brieven aan personen. En binnen die twee groepen staan de brieven steeds heel eenvoudig op volgorde van lengte, met de langste eerst. Hebreeën zou zo gezien tussen 2 Corinthiërs en Galaten moeten staan. De afwijkende positie duidt er al op dat er met deze brief iets aan de hand was. Er is trouwens een enkel oud handschrift van de brieven van Paulus waarin Hebreeën inderdaad niet aan het eind, maar direct na Romeinen staat.
In tegenstelling tot alle andere brieven bevat Hebreeën geen auteursnaam, en ook geen verdere aanwijzingen. De brief aan de Romeinen bijvoorbeeld begint als volgt: ‘Paulus, dienaar van Christus Jezus …’ met even verderop ‘aan allen in Rome.’ Bij Hebreeën ontbreekt zoiets. De auteur heeft het wel een paar keer over ‘ik’ en ‘wij’, maar het is zeer lastig daar conclusies uit te trekken. Alleen aan het slot van de brief komt opeens een bekende naam uit het Nieuwe Testament voor: ‘Wist u dat onze broeder Timoteüs is vrijgelaten?’ (Heb. 13:23; Nieuwe Bijbelvertaling). Ook blijkt daar een band met Italië. Het lijkt erop dat we bijvoorbeeld in Rome moeten zoeken, en in de kringen van Paulus. Veel meer is er niet.
Vele mogelijkheden
Al in de eerste eeuwen van het christendom heerste er grote onduidelijkheid over de auteur. De kwestie kwam enigszins tot rust toen de brief eenmaal in de canon was opgenomen en bij de brieven van Paulus was gevoegd, maar in de Reformatie lag de vraag weer op tafel, om eigenlijk nooit meer te verdwijnen. Tot op vandaag zijn er tenminste vijftien verschillende voorstellen gedaan voor een auteur. Ik bespreek er slechts een paar van, en ga dus onder meer voorbij aan Silvanus, Petrus, Aristion, Filippus, Judas, Timoteüs, Epafras en Aquila. De indruk ontstaat dat bijna iedereen die in het Nieuwe Testament een rol van betekenis speelde en iets met Paulus van doen kon hebben wel genoemd is als mogelijke auteur van Hebreeën. Deze veelheid alleen al laat de grote verlegenheid zien.
Schrijver onbekend
In de oudheid gold voor veel mensen de brief als één van Paulus, maar voor een talenkenner als Origenes (185–254) was het wel duidelijk dat dat onmogelijk zo kon zijn. In zijn preken over de brief (die niet bewaard zijn gebleven, maar waaruit Eusebius een belangrijk gedeelte aanhaalt) schreef hij:
‘De brief met de titel Aan de Hebreeën heeft qua stijl niet het grove van het taalgebruik van de apostel (Paulus), die zelf ook erkende dat hij een onervaren spreker was. Deze brief is echter geschreven in een zuivere Griekse stijl. Dit zal iedereen erkennen die in staat is om stijlverschillen te beoordelen.’
Dit argument is nog altijd doorslaggevend: de manier van schrijven is zo anders dat het eenvoudigweg niet om Paulus kan gaan. Origenes gaf zijn indruk als volgt weer:
‘Woordkeus en stijl wijzen op iemand die zich de apostolische dingen herinnerde en die als het ware een commentaar schreef op wat de leraar had gezegd.’
Hij vond het gedachtegoed wel degelijk gezaghebbend, en in zijn verdere werk zien we dan ook dat hij niet aarzelde om zich af en toe op de brief te beroepen. Hij stelde uiteindelijk vast dat niemand wist wie de auteur was, al gaf hij nog wel een paar suggesties door: ‘Wie de brief geschreven heeft, dat weet, eerlijk gezegd, God, hoewel volgens vroegere informatie sommigen zeiden dat Clemens, die bisschop van Rome werd, de brief geschreven heeft, en anderen dat het Lukas was, die het evangelie en de Handelingen schreef.’
Clemens van Rome of Lukas
Qua stijl en ideeën zit Clemens van Rome inderdaad dichter bij Hebreeën, maar ook dan zijn er nog grote verschillen, en verdere aanwijzingen zijn er al helemaal niet. Calvijn was wel gecharmeerd van deze mogelijkheid. Lukas komt nog minder in aanmerking. Velen dachten trouwens eerder aan Clemens of Lukas als vertalers, niet als auteurs. Paulus zou de brief in het Hebreeuws geschreven hebben (vandaar ook ‘aan de Hebreeën’) en een andere auteur zou de Griekse vertaling hebben gemaakt die in het Nieuwe Testament terecht is gekomen. Zo verklaar je misschien wel de opvallende stijlverschillen met de echte brieven van Paulus, maar Origenes verzweeg dit idee niet voor niets: hij voelde scherp aan dat de brief geen vertaling kan zijn.
Barnabas of Apollos
Eusebius (ong. 260–340) zelf dacht, net als anderen, aan Barnabas, een medewerker van Paulus. Volgens Hand. 4:36 was Barnabas een Leviet en betekent zijn naam ‘zoon van troost’. Dat zou passen bij de inhoud van Hebreeën, dat zichzelf aanduidt de brief als een ‘woord van troost’ (Heb. 13:22).
Luther (1483–1546) kwam met een interessante suggestie, die ook veel navolgers heeft gevonden: hij dacht aan Apollos, inderdaad iemand die dicht bij Paulus stond en volgens Handelingen de reputatie had van ‘een ontwikkeld man, die goed onderlegd was in de Schriften’ (Hand. 18:24; NBV).
Priscilla
De meest intrigerende en omstreden mogelijkheid is Priscilla, al dan niet in samenwerking met Aquila. Priscilla en Aquila komen in Handelingen 18 voor, waar ze met Paulus samenwerken en zelfs Apollos de juiste geloofsweg wijzen. Priscilla lijkt daar ook de belangrijkste van de twee. Voor het eerst geopperd in 1900 is dit idee nog altijd enigszins populair. Een vrouw als auteur zou in elk geval verklaren waarom er geen auteursnaam is overgeleverd, want er was in de kerk al snel veel weerstand tegen gezaghebbende vrouwen. Haar naam zou dan kunnen zijn weggelaten door haarzelf, om strategische redenen, of door anderen die de brief wel wilden maar niet de informatie dat deze door een vrouw was geschreven. In de brief valt inderdaad op dat er voor een aantal vrouwen een positieve rol is weggelegd, zoals voor Rachab (Heb. 11:31).
Conclusie
Bij al deze namen blijft het echter steeds bij losse aanwijzingen, en dus bij mogelijkheden. Bewijzen zijn er niet. Onderzoekers moeten nu eenmaal niet alles met alles willen verbinden en alle open plekken in willen vullen. We zullen er kortom mee moeten leren leven dat we net als Origenes nooit zullen weten wie de brief schreef.