Hoe lazen slaveneigenaren én slaafgemaakten de Bijbel?
“Als de Zoon u vrijmaakt, zult u echt vrij zijn” (Johannes 8:36). Die toepasselijke tekst stond in 1863 centraal tijdens de viering van de afschaffing van de slavernij in Suriname. Die viering vond plaats in de Grote Stadskerk van de Broedergemeente in Paramaribo. Op 1 juli is het weer Keti Koti, het feest van de afschaffing van de slavernij. Welke bijbelteksten werden gebruikt om slavernij goed te praten? En hoe interpreteerden de slaafgemaakten zelf de Bijbel?
Goedpraten van slavernij: de Slavenbijbel
Met welke bijbelteksten werd slavernij goedgepraat? We kijken voor die vraag eerst naar een heel bijzondere Bijbel, de zogenaamde Slavenbijbel uit 1807. Begin 1800 gaf de bisschop van Londen, Beilby Porteus, een groep zendelingen de opdracht om een kortere versie van de Bijbel samen te stellen, speciaal voor de zending onder slaafgemaakten. Porteus schreef in een brief dat in deze Bijbel speciaal die delen van de Bijbel terecht moesten komen die te maken hebben met de ‘taken van slaven ten opzichte van hun meesters.’
De zendelingen gaven gehoor aan deze opdracht en maakten een Bijbel waar maar liefst 90% van het Oude Testament en 50% van het Nieuwe Testament uit weggelaten was. Wat was er weggelaten? Onder andere een groot deel van het bijbelboek Exodus, namelijk het deel dat de bevrijding van de Israëlieten uit de Egyptische slavernij (!) beschrijft. Het verhaal over Jozef die tot slaaf werd gemaakt (Genesis 37) stond er wel in. Zo bleven ook, zoals Porteus gevraagd had, de instructies in het Nieuwe Testament aan slaafgemaakten gehandhaafd (bijv. Efeze 5:22-6:9 en Kolossenzen 3:18-4:1). Maar een compleet boek met mogelijk een positieve boodschap voor slaven was verdwenen: het bijbelboek Filemon (zie onder meer vers 16).
Selectief lezen van de Bijbel
Er is tegenwoordig wel wat debat over de intentie van de Slavenbijbel en de precieze selectie van bijbelteksten die erin terecht gekomen zijn. Zijn er niet ook teksten gehandhaafd die positief uitpakken voor slaven? Toch staat als een paal boven water dat christenen in de koloniale periode – ook in Nederland – prima door hadden dat sommige bijbelteksten slaafgemaakten wellicht konden inspireren tot opstand, terwijl ze met andere bijbelteksten juist stevig in het gareel gehouden konden worden.
Udemans en het begin van de Nederlandse slavenhandel
Het is fascinerend maar ook pijnlijk dat de Nederlanders eerst niets van slavernij moesten hebben. Slavernij bestond op Nederlandse bodem al tijden niet meer en werd daarom vooral geassocieerd met de katholieken in het zuiden van Europa. In bijvoorbeeld Spanje en Italië was de slavernij nooit weggeweest. In reactie op een vraag vanuit Batavia (nu Jakarta) oordeelde de Amsterdamse classis in 1628 dat het ‘niet christelyck was lyffeygene te hebben.’
In de decennia erna zouden de Nederlandse theologen vrij snel van gedachten veranderen, gedeeltelijk onder invloed van een verwrongen uitleg van Genesis 9 (de Vloek van Cham). Godefridus Cornelisz Udemans was een theoloog met een enorme invloed op de slavernijdiscussie. Udemans was van 1604 tot 1649 predikant in het Zeeuwse Zierikzee. Zeeland speelde in zijn tijd een grote rol in de Nederlandse slavenhandel. In 1638, maar tien jaar na de hierboven genoemde brief, schreef Udemans de bestseller ’t Geestelyck Roer van ‘t Coopmans schip. In dat boek erkent hij dat alle mensen gemaakt zijn naar het beeld van God (Genesis 2:26-28) en dat slavernij daarom eigenlijk ‘tegen de natuere’ is. Desondanks ziet hij mogelijkheden om met name ‘Heydenen’ als slaven te kopen – mits die heidenen op een juridisch kloppende manier in iemands bezit terecht zijn gekomen. Goede slaven, en dan in het bijzonder slaven die christelijk zijn, moeten volgens hem na zes jaar vrijgelaten worden – net zoals de Bijbel dat bepaalt voor Hebreeuwse slaven (Deuteronomium 15:13-14). Handelaren maakten gretig gebruik van Udemans’ theologische argumenten om slaven te gaan kopen en verkopen, maar Udemans’ voorstel om slaafgemaakten in het zevende jaar vrij te laten kreeg nooit enige navolging.
Belangrijke wending: Réveil en abolitionisme
In de 19e eeuw kwam er ook in Nederland verzet tegen slavernij. Dat zogenaamde ‘abolitionisme’ werd opvallend genoeg ook geïnspireerd door de Bijbel. De Réveil-beweging speelde daarbij een grote rol. Het Réveil was een soort opwekkingsbeweging binnen het protestantisme die gekenmerkt werd door grote maatschappelijke bewogenheid. Eén van de maatschappelijke vraagstukken waar de Réveil-beweging zich over uitsprak was de slavernij.
Dominee Nicolaas Beets, een van de kopstukken van het Réveil, ging uitgebreid in op slavernij in zijn toespraak ‘Bevrijding der slaven’ (1856). In deze redevoering erkende Beets dat de aartsvaders slaven hielden en dat slavernij niet verboden werd in het Nieuwe Testament. Maar, beargumenteerde Beets, in plaats van je te richten op het ontbreken van een verbod in de Bijbel, moet je je richten op de ‘Geest des Christendoms’. Die geest laat zich wat Beets betreft goed samenvatten in het gebod je naaste lief te hebben (Leviticus 19:18), en een ander niet aan te doen wat je zelf niet zou willen (de gulden regel, Mattheüs 7:12/Lucas 6:31). Op basis daarvan móét je wel concluderen dat slavernij niet past in een christelijke samenleving. Hij riep de koning dan ook op spoedig een einde aan de slavernij te maken. Zeven jaar later, in 1863, werd de slavernij inderdaad afgeschaft.
Hoe lazen slaafgemaakten de Bijbel?
Tot dusver keken we vooral naar de manier waarop Nederlandse, witte theologen de Bijbel lazen en uitlegden. Maar hoe lazen slaafgemaakten de Bijbel zelf? Veel (voormalig) slaafgemaakten omarmden uiteindelijk ook het geloof van hun overheersers – van Mardijkers in Nederlands-Indië tot Afrikaanse slaven in Suriname. Waarschijnlijk lazen (of hoorden) zij de Bijbel echter op een héél andere manier. Ze wisten soms ook hun eigen rituelen en theologie te combineren met die van het christendom. Voor de vroegste periode, vóór de afschaffing van de slavernij, is het helaas heel ingewikkeld te achterhalen hoe zij de Bijbel precies interpreteerden. Er waren nauwelijks slaafgemaakten die konden lezen of schrijven en de vrijheid kregen hun eigen ideeën op papier te zetten. Toch kunnen we hun stemmen héél soms ontdekken in onze bronnen.
Iedereen afstammeling van Adam en Eva
Zo vond er op Curaçao in 1795 een beroemde slavenopstand plaats onder leiding van een zekere Tula. Hij was geïnspireerd door de Franse Revolutie en de slavenopstand in Haïti. Al snel stuurde de angstige witte elite van het eiland een rooms-katholieke geestelijke naar Tula om te vragen wat precies zijn eisen waren. In de rechtbankverslagen van de opstand valt terug te lezen hoe dat bezoek van de pater verliep. We lezen daar dat Tula verzucht:
Heer Pater, koomen alle menschen niet voort uit een vader Adam en Eva?
Hier proeven we iets van de manier waarop bepaalde slaafgemaakten de Bijbel lazen. Ze focusten niet op de teksten die onderscheid maken tussen verschillende soorten mensen, zoals de vloek van Cham. Ze richtten zich op het begin van Genesis, waar duidelijk wordt dat alle mensen dezelfde voorouders hebben.
De enige Afrikaanse christen uit de Bijbel
Meer informatie vinden we in een boek over slavernij van dominee Jan-Willem Kals. Het boek uit 1756 heeft een veelzeggende titel: Neerlands hooft- en wortelsonde. Toen Kals in Suriname was, schrok hij van de manier waarop zijn mede-Nederlanders daar omgingen met hun slaven. Hij vond vooral hun gebrek aan bekeringsactiviteiten voor de slaafgemaakten schrijnend. Sommige plantage-eigenaren verdedigden hun lakse houding met het argument dat de slaafgemaakten toch niet te redden waren. Kals tekende uit hun mond op:
De Hemel was voor geene Swarten gemaakt, die waaren alle des Duyvels, die moesten maar werken en de planters tot playsier zyn.
Als tegenargument beschrijft Kals het gesprek dat hij voerde met de christelijke slavin Isabella, die grote indruk op hem maakte. Isabella beschrijft haar geloof als volgt:
En dat ik wel geloofde aan ’t geene my geleert is, dat de Moorman, die gedoopt is geworden van een der Apostelen, ik weet ’t niet meer wie ’t gedaan heeft, evenwel saalig is geworden, en ik geloove, dat ik daarom niet sal uit den Hemel blyven, dat ik een swart Vel hebbe, als ik maar GODS Geboden onderhoude.
Waar verwijst deze Isabella precies naar? Wie bekend is met de Bijbel weet het meteen: ze heeft het over de Ethiopische eunuch uit Handelingen 8:26-39. Deze hoge ambtenaar aan het Ethiopische hof wordt geraakt door woorden uit Jesaja die hij onderweg leest en vraagt of de apostel Filippus hem kan dopen. En Filippus doopt hem meteen. Isabella haalt de inspiratie voor haar eigen geloof dus niet zozeer uit Genesis, maar uit de enige als zodanig beschreven Afrikaanse christen uit de Bijbel: de naamloze eunuch uit Handelingen.
Mijn onderzoek laat zien dat Nederlandse theologen nooit naar dit verhaal verwezen als ze over slavernij schreven. De kans is daarom groot dat Kals correct weergeeft wat Isabella aansprak in de Bijbel. Zo zien we dat de Bijbel door velen gebruikt werd om slavernij goed te praten, maar dat datzelfde boek aan onderdrukten soms juist hoop en inspiratie gaf.