Wereldburgers of navelstaarders? Joden en christenen in de oudheid
We zijn vandaag de dag meer dan ooit tevoren verbonden met mensen uit andere landen en culturen: vliegreizen, internet en de euro maken dat het voor ons relatief gemakkelijk is om mensen tegen te komen met heel andere opvattingen of levensomstandigheden dan de onze. Is globalisering iets van deze tijd, of waren joden en christenen in de oudheid ook al zulke wereldburgers?
Globalisering: door internet of vóór internet?
We leven, zo houdt filosoof Marshall McLuhan ons voor, in een ‘global village’ waarin we op allerlei verschillende manieren verbonden zijn met medemensen ver weg en dichtbij. Deze toenemende verbondenheid tussen mensen wordt aangeduid met de term ‘globalisering.’ Wetenschappers hebben vaak aangenomen dat processen van globalisering kenmerkend zijn voor onze tijd: pas nadat internet en vliegreizen andere werelddelen voor ons ontsluiten, kunnen we spreken van globalisering.
De laatste tijd wordt dit exclusieve verband tussen globalisering en de moderne wereld steeds meer ontkend. Een groeiend aantal archeologen en historici herkent processen van globalisering al in de oudheid, bijvoorbeeld in het Romeinse Rijk. De wegen die de Romeinen in het hele Middellandse Zeegebied aanlegden, fungeerden volgens deze wetenschappers net als ons internet en onze vliegreizen: zij stelden de inwoners van het Romeinse Rijk in staat om veel verder te reizen in veel kortere tijd. Daarmee leidden zij tot meer en intensievere contacten tussen de verschillende culturen in het Romeinse Rijk.
Reislust in het vroege jodendom en christendom
Als globalisering al in de oudheid voorkwam, wat betekent dit dan voor de uitleg van joodse en christelijke teksten? Zien we deze processen ook in de Bijbel terug? En hoe moeten we de ontwikkeling van het vroege jodendom en het ontstaan van het christendom begrijpen in de context van het geglobaliseerde Romeinse Rijk? Rond deze vragen organiseerde de PThU van 12–14 juli 2021 samen met het Institutum Judaicum Delitzschianum van de Westfälische Wilhelms-Universität in Münster een congres waarop bijbelwetenschappers, archeologen, historici en judaïci zich gezamenlijk over deze vragen bogen.
Enkele bijdragen aan het congres lieten zien hoeveel er werd gereisd in de Romeinse tijd en hoe deze reizen leidden tot contacten tussen verschillende plaatsen en culturen. Deze reislust was ook van belang voor de ontwikkeling van het vroege christendom: bij het ontbreken van een overkoepelende kerkstructuur bestond deze beweging uit min of meer losstaande plaatselijke kerken, die weliswaar contacten met elkaar onderhielden, maar meestal relatief zelfstandig fungeerden. In Paulus’ brieven zien we hoe sommige gemeentes hun eigen weg gingen: deze brieven hebben tot doel om contact tussen Paulus en de lokale christelijke groepen te herstellen en zo de netwerken waarin Paulus participeerde, te managen.
Mondiaal wereldbeeld en culturele verschillen in vroege christendom
Wanneer je deel gaat uitmaken van een steeds grotere wereld, ga je ook anders naar die wereld kijken. Tegelijkertijd is de kans groot dat je het eigene, het lokale, meer gaat waarderen. Beide elementen zien we terug in joodse en christelijke teksten uit de eerste eeuwen n.Chr. Handelingen 1:8 is een goed voorbeeld: daar draagt Jezus zijn discipelen op om van hem te getuigen ‘in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ Deze tekst is een van de meest expliciete uitingen van een mondiaal wereldbeeld in het vroege christendom. Tegelijkertijd zien we op sommige momenten een nadruk op culturele verschillen de kop opsteken: zo spelen zowel Lukas als Paulus in hun geschriften met vooroordelen over de groepen die ze beschrijven of aanschrijven: naast dat zij hen behandelen als onderdeel van een groter geheel benadrukken deze auteurs dus tegelijk de eigenheid van bepaalde tradities.
Ten laatste: een toenemende verbondenheid met andere culturen en tradities brengt vaak ook een zekere openheid ten opzichte van deze culturen en tradities met zich mee. Zo vinden we bij verschillende joodse en christelijke auteurs uit deze periode denkbeelden die niet gemakkelijk op één bron—de Bijbel, Griekse filosofie, oosterse tradities—zijn terug te voeren, maar elementen uit verschillende bronnen zo combineren dat de oorspronkelijke visies vaak niet meer te onderscheiden of in elk geval niet meer te scheiden zijn. Denk bijvoorbeeld aan hoe Philo van Alexandrië over wijsheid spreekt.
Universeel perspectief in het boek Jubileeën
In mijn bijdrage heb ik me beziggehouden met het geschrift Jubileeën. Geschreven in het Hebreeuws in de tweede eeuw voor christus biedt Jubileeën een herwerking van Genesis en een deel van Exodus. Het boek begint met te vertellen hoe Mozes de berg Sinaï opgaat en daar, naast de Pentateuch, nog een andere openbaring ontvangt. Die openbaring is het boek Jubileeën.
Jubileeën combineert een sterke nadruk op Israël als volk van God met een universeel perspectief dat Israël overstijgt. In Jubileeën 4 wordt bijvoorbeeld van Henoch (dezelfde als in Genesis 5:24) gezegd dat hij de eerste mens was die ‘schrijven, kennis en wijsheid’ leerde. Bovendien stelde Henoch volgens Jubileeën 4 de baan van de sterren op schrift. Zijn doel was dat ‘de gehele mensheid’ de door God gegeven ordening van de tijd zou kennen. Elders in Jubileeën (in hoofdstuk 6) blijkt dat enkel Israël zich aan de goddelijke tijdsorde houdt. Punt hier is echter dat Israëls houden van Gods gebod niet het resultaat is van een bijzondere openbaring van God aan zijn volk, maar van het feit dat Israël als enige leeft zoals God aan de gehele mensheid heeft geopenbaard. Dit verraadt een universeel perspectief dat de bijzondere positie die Israël Jubileeën heeft, ontwikkelt tegen de achtergrond van een mondiale godsopenbaring.
Universeel ideaal
Dit mondiale perspectief blijkt ook uit Jubileeën 8–9. In deze hoofdstukken wordt beschreven hoe de aarde wordt verdeeld onder Noachs zonen. Waar deze verdeling in Genesis 10 nogal rechttoe-rechtaan wordt verteld, weidt Jubileeën sterk uit: het boek biedt een uitgebreide beschrijving van de gehele aarde. Bovendien wordt de verdeling van de aarde als een negatief gegeven beschreven: zij is het resultaat van jaloezie tussen Noachs zonen en legt de basis voor latere oorlogen en bloedvergieten. Zo bieden deze hoofdstukken aan de ene kant een beschrijving van de aarde als verzameling van allerlei lokale groepen, maar aan de andere kant een pleidooi voor eenheid en verzoening.
Dit mondiale perspectief in Jubileeën staat niet op zichzelf. Zoals ik hiervoor schetste, vinden we vergelijkbare tradities in andere joodse en christelijke (maar ook in Griekse en Romeinse) werken uit de eerste eeuwen n.Chr. Deze visies weerspiegelen in mijn optiek een universeel ideaal dat goed aansluit bij het geglobaliseerde Romeinse Rijk.
Richten op beweging en verbinding tussen culturen
Er valt nog veel meer te zeggen over de manier waarop processen van globalisering van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van jodendom en christendom. Het belangrijkste is het feit dat het idee van globalisering ons dwingt om voorbij te kijken aan vaststaande culturele kaders. Joodse en christelijke teksten waren in veel opzichten niet anders dan teksten van Griekse, Romeinse, Egyptische of andere auteurs. Joodse en christelijke auteurs combineren naar hartenlust allerlei tradities in hun werken. En het onderscheid tussen ‘jodendom’ en ‘hellenisme’, dat zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de studie van de oudheid en de theologiegeschiedenis, vindt amper een basis in de overgeleverde teksten. Waar veel eerder onderzoek de betekenis van teksten of de ontwikkeling van Jodendom en christendom veelal situeerde binnen zulke duidelijke culturele categorieën, daagt globalisering ons uit om ons juist te richten op de tussenruimte, op beweging en verbindingen tussen culturen. Juist in die tussenruimte komt betekenis tot stand.