Vervullingscitaten bij Mattheüs: Maakt hij er een potje van?
Mattheüs citeert regelmatig uit het Oude Testament, en leidt de citaten steeds in met een standaardformulering. Bijvoorbeeld: ‘Toen ging in vervulling wat de profeet had gezegd.’ Of zelfs: ‘Dit gebeurde allemaal om in vervulling te laten gaan wat de profeet had gezegd.’ Een vrij groot aantal van zulke ‘vervullingscitaten’ komt voor in het geboorteverhaal van Jezus (Matt. 1–2). Een paar dingen vallen op.
Vrij citeren
De tekst van de citaten staat vaak nogal ver af van wat we in het Oude Testament kunnen vinden. Dat geldt voor de Hebreeuwse tekst, maar ook voor de nogal eens afwijkende oude Griekse vertaling. Zo staat in Micha 5 dat Betlehem ‘klein’ is, maar in het citaat van Mattheüs (Matt. 2:6) is die stad juist ‘zeker niet de kleinste’.
Het is niet helemaal duidelijk waar zulke verschillen vandaan komen. Kende de evangelist nog weer een andere vorm? Is er iets misgegaan in de overlevering? Het waarschijnlijkst lijkt wel dat Mattheüs gewoon vrij met de citaten omsprong. Hij vond het geen probleem om de pointe te versterken of toe te spitsen. Dan pasten de citaten nog beter in zijn verhaal.
Wat de inhoud betreft kan hij daarin vrij ver gaan. Zo vertelt hij bij de vlucht van Jozef, Maria en Jezus naar Egypte dat daarmee de woorden ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ in vervulling gingen (Matt. 2:15). Als je dit citaat bij Hosea opzoekt zie je dat ‘mijn zoon’ alleen maar op Israël kan slaan. Wat beweegt de evangelist om juist zo’n uitspraak op Jezus te betrekken? Het moet wel het volgende zijn: Voor hem gebeurt in Jezus iets nieuws, van godswege, maar dat nieuwe is tegelijk bekend en in lijn met het oude: God handelt, God bevrijdt, God voltooit. Eerst deed God dat bij de uittocht uit Egypte en nu doet hij dat via Jezus.
De vrijheid en de bedoelingen van Mattheüs zijn vergelijkbaar met wat bepaalde commentaren onder de Dode-Zeerollen doen: ook de schrijvers daarvan laten oude profetieën op gebeurtenissen of personen in hun eigen tijd slaan. Zoals Mattheüs bepaalde teksten met Jezus verbindt, verbinden zij de teksten met andere joodse leiders. Met andere woorden: Mattheüs gebruikt methodes van uitleg en toepassing die in zijn tijd gangbaar waren.
Jezus krijgt wortels en reliëf
De bedoeling lijkt dan twee kanten op te gaan. In het licht van het verhaal van Jezus krijgen bepaalde profetische teksten een nieuwe betekenis. Maar op hun beurt brengen diezelfde profetische teksten een diepere laag aan in het evangelieverhaal. De evangelist zet ze in om Jezus meer wortels en meer reliëf te geven. Het is de vrucht van een zoektocht: hoe kon je wat er gebeurd was duiden, verdiepen en doorgeven? Zo zien we bij Mattheüs en anderen theologie en exegese in actie.
Vragen en raadsels
Deze literaire creativiteit heeft ook wel vragen opgeroepen, en terecht. Claimt Mattheüs hiermee het Oude Testament niet te veel voor Jezus en voor zijn verhaal? Forceert hij de zaak niet af en toe, bijvoorbeeld door de ‘jonge vrouw’ die in Jesaja (Jes. 7:14) al zwanger is te laten uitlopen op de ‘maagd’ Maria (Matt. 1:23)?
Soms stelt de evangelist ons ook voor raadsels. Zo citeert hij een profetenwoord dat zegt dat Jezus ‘Nazoreeër genoemd zal worden’ (Matt. 2:23), terwijl zoiets in het hele Oude Testament niet te vinden is. Waar komt dit citaat vandaan?
Een ander raadsel duikt op bij een citaat in Matt. 27. Na de dood van Judas vertelt de evangelist het volgende:
De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’(Bron: Matt. 27:6-10)
Mattheüs zegt hier dat hij uit Jeremia citeert, maar wat hij citeert is juist bij een andere profeet te vinden, namelijk Zacharia, en dan nog maar gedeeltelijk. Deze ‘verkeerde’ auteursnaam is ook door de kerkvaders opgemerkt, en in de loop der eeuwen zijn allerlei ‘oplossingen’ geopperd, de één wat gezochter dan de andere.
Zo zou ‘Jeremia’ een algemene aanduiding van de profetenboeken zijn, of was Jeremia nu eenmaal de oordeelsprofeet bij uitstek. Er zou een versie van Jeremia hebben bestaan waar dit gedeelte van Zacharia ook in stond. Mattheüs zou hebben geweten dat een paar hoofdstukken die nu bij Zacharia staan eigenlijk van de hand van Jeremia zijn. Hij zou een verloren gegane apocriefe tekst van Jeremia hebben gekend. Misschien heeft hij elementen van Jeremia en Zacharia gecombineerd. Hij zou daarbij – zoals wel vaker – alleen de belangrijkste profeet hebben genoemd. Er zou in de overlevering van het evangelie iets mis zijn gegaan: iemand schreef per ongeluk ‘Jeremia’ waar eerst ‘Zacharia’ stond, of geen enkele naam, en iedereen nam die vergissing over.
Augustinus (rond het jaar 400) opperde dat Mattheüs zijn vergissing misschien dadelijk had opgemerkt, maar bij nader inzien ‘Jeremia’ toch maar had laten staan, om te benadrukken dat alle profeten in feite dezelfde boodschap brengen. Dat was niet Augustinus’ sterkste redenering. Al die moeite met zo’n vergissinkje zegt in elk geval minder over Mattheüs zelf dan over de uitleggers, die zo vaak bepaalde strenge verwachtingen hebben.
Een geheugenfoutje
De eenvoudigste verklaring lijkt mij dat de evangelist zelf een geheugenfoutje heeft gemaakt, of dat de informatie in zijn bron niet klopte. Hij kon in elk geval niet zo gemakkelijk dingen nakijken als dat tegenwoordig gaat. Wellicht vond hij zelf zo’n vergissing ook niet zo’n probleem, net zoals hij vrijheid neemt om de citaten een beetje naar zijn hand te zetten.
Als je de evangelist wat vrijheid en creativiteit gunt, kun je ook beter zicht krijgen op zijn bedoelingen en op de lijnen die hij trekt. Bij het citaat in Mattheüs 27 vallen dan een paar dingen op.
Ten eerste het motief van het bloed: de pottenbakkersakker wordt gekocht met bloedgeld (Matt. 27:6). Mattheüs benadrukt hiermee dat voor hem de schuld van Jezus’ dood bij de slechte leiders ligt, zoals hij dat eerder en later ook doet (Matt. 23:35; 27:24–25).
Ten tweede ‘de dertig zilverstukken, … waarop hij geschat was’: gewone lezers, ook in de tijd van Mattheüs, weten misschien niet dat er teksten zijn waarin Jozef, de zoon van Jakob, voor dertig zilverstukken naar Egypte wordt verkocht door zijn broers, maar ze voelen wel de ironie: zo’n lage som voor iemand van onvergelijkbare, onschatbare waarde. En ten slotte: zonder het zelf te beseffen, en zo slecht als ze zijn, ‘vervullen’ de leiders dan toch maar de wil van God en richten ze een blijvende herinnering voor hun eigen daden op. Dat is wat Mattheüs hier wil laten zien.
Op weg naar Bethlehem
Bij de geboorteverhalen gebeurt al net zoiets. Als de magiërs uit het Oosten in Jeruzalem komen, geleid door de ster, weten de hogepriesters en schriftgeleerden prima te vertellen waar de Messias geboren moet worden. Ze gebruiken daarbij het citaat uit Micha. De pijnlijke ironie is dat zij zelf niet bereid zijn om met de magiërs mee te gaan om de Messias te vinden. Zo begint het evangelie meteen al met kritiek op de religieuze leiders. Ze staan aan de kant van de wrede en achterdochtige Herodes de Grote. Maar ze helpen intussen toch de buitenlandse bezoekers mooi op weg!