Naar hoofdinhoud
De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Hoofdletters voor God in de NBV21

23 november 2020

Over het invoeren van eerbiedshoofdletters voor God in de NBV21 ontspint zich een boeiende discussie. Met grote belangstelling las ik de bijdrage van Marjo Korpel. En met plezier deel ik hier mijn reactie erop. 

Matthijs de Jong
Hoofd vertalen bij het Nederlands Bijbelgenootschap

Hoofdletters: een conventie

Het argument waarmee Korpel inzet is dat je met eerbiedshoofdletters iets toevoegt dat niet in de brontekst staat. Dat ze daar niet staan zal ik niet betwisten. Maar wat in de discussie over de eerbiedshoofdletter steeds vergeten lijkt te worden, is dat het hier gaat om een conventie in het Nederlands. In die zin schiet het argument ‘in de brontekst staan ze ook niet’ tekort. De bronteksten hebben evengoed hun conventies: geen hoofdletter aan het begin van de zin; geen spaties; geen interpunctie. Ik denk niet dat we veel bijbellezers blij maken als we de vertaling daarop aanpassen. Ook hoofdstuknummers en versnummering zijn pas in de loop van de traditie toegevoegd. Toch is dat alles in de beleving van de lezer bij ‘de Bijbel’ gaan horen. En dat geldt – zo bleek – voor zeer veel lezers ook voor de eerbiedshoofdletter voor God.

Open voor reacties

Het NBG had in 2004 toegezegd open te staan voor alle reacties; die zijn massaal gekomen. Het meest gehoorde pijnpunt was: die hoofdletters ontbreken. Het NBG maakte in 2017, aan het begin van het revisietraject, bekend dat deze hoofdletters – in persoonlijke voornaamwoorden die verwijzen naar God, Jezus en de heilige Geest – in de nieuwe editie zouden worden ingebracht. Dit besluit, dat uitgebreid werd toegelicht, was landelijk nieuws: de grote kranten en de NOS berichtten erover. Het werd besproken in Met Andere Woorden (36/2, 2017, p. 25) en kwam langs in presentaties. In alle voorbeelden van het revisiewerk die we sindsdien beschreven in Met Andere Woorden, in blogs op debijbel.nl en in de nieuwsbrieven van het NBG, hebben sinds 2017 die hoofdletters gestaan. 

Drie jaar lang was er gelegenheid om het NBG hierover te benaderen. Er zijn al die tijd bij het NBG géén reacties binnengekomen met het verzoek ‘doe dit niet’. Inmiddels is de revisieronde afgesloten en de voorpublicatie laat zien hoe de NBV21 eruit komt te zien.

Uiteraard zijn er argumenten om die hoofdletter níet te gebruiken. Het NBG heeft die argumenten in 2004 zelf uitgedragen en ze liggen er nog steeds. De vraag was echter: houden ze stand tegenover het simpele feit dat het een conventie in het Nederlands is gebleven en dat zeer veel lezers eraan hechten dat in hun Bijbel terug te zien. Het NBG meende, na rijp beraad, van niet.

Soms lastig, maar niet onoverkomelijk

Uiteraard moeten er bij het plaatsen van eerbiedshoofdletters exegetische keuzes gemaakt worden. Is de ‘ik’ God of de profeet? Dat is soms lastig, maar toch veel minder problematisch dan Marjo Korpel suggereert. Althans: niet problematisch voor de NBV. Want die vertaling is gemaakt vanuit het methodisch uitgangspunt ‘vertalen is kiezen’. En over het algemeen maakt de NBV dus al een keuze. Je kunt uit het verband afleiden of de ‘ik’ God is of niet. Die hoofdletter verandert daar niets aan.

Jesaja 62:1 en Psalm 51:12-14

Ik loop de voorbeelden die Marjo Korpel bespreekt langs. In Jesaja 62:1 staat ‘ik zal niet zwijgen’. Korpel schrijft – geheel terecht – ‘de context laat zien dat de profeet aan het woord is’. Inderdaad, geen hoofdletter dus in de NBV21.

In Psalm 51:12-14 wordt gesproken over de geest, als levensgeest in de mens, en over Gods geest. Korpel heeft gelijk: het zou vreemd zijn om hier af te wisselen tussen ‘geest’ en ‘Geest’. En dat gaat ook niet gebeuren in de NBV21. Gods geest in het Oude Testament houdt een kleine letter.

Misverstand

Dit is een goed moment om een misverstand in de blog van Korpel recht te zetten. De NBV21 kiest voor een beperkt hoofdlettergebruik: uitsluitend bij persoonlijke voornaamwoorden. Zo heeft het NBG dat in al zijn uitingen ook steeds toegelicht. Dus niet bij bezittelijke voornaamwoorden, zoals Korpel veronderstelt.

Er is namelijk een verschil tussen het interconfessionele hoofdlettergebruik aan de ene kant en het reformatorische aan de andere kant. De HSV volgt het laatstgenoemde spoor. In de HSV tref je de hoofdletters ook aan bij bezittelijke voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, bij Gods Geest in het Oude Testament en bij alle messiaans gelezen teksten in het Oude Testament, inclusief de mannelijke geliefde in het boek Hooglied. Dat doet de NBV21 allemaal niet. De NBV21 volgt wat het hoofdlettergebruik betreft de Willibrordvertaling en het nieuwe Liedboek (die beide nog net iets restrictiever zijn dan de NBG51). Uitsluitend bij persoonlijke voornaamwoorden.

Jeremia 4:22

Daarmee is ook Korpels vraag over Jeremia 4:22 beantwoord. Nee, er komt niet te staan ‘Dwaas is Mijn volk’. Wel blijft de NBV21, nét als de NBV, aan de lezer duidelijk maken wie hier de spreker is: God. Precies zoals Korpel zelf zegt: ‘Het meest voor de hand ligt dat God hier spreekt en reageert op de klacht van vrouwe Zion.’ Dat kan ook haast niet anders (vgl. 4:22b bijv. met 9:2 en 9:5, als een refreintekst; in de NBV21 overigens beter op elkaar afgestemd). De NBV verwerkt dit in de vertaling, conform haar opdracht. Het punt is dat de NBV een vertaling wil zijn die de lezer een coherente tekst biedt. Wel of geen eerbiedshoofdletters staat daar volledig los van.

Jesaja 51:16

Het derde voorbeeld is Jesaja 51:16. Volgens Korpel heeft de NBV hier inlegkunde toegepast, door God subject te laten zijn van het planten van de hemel en grondvesten van de aarde.

Je zou over deze kwestie een compleet artikel kunnen schrijven, maar ik houd het bondig. Wat Korpel schrijft over het Nederlands klopt volgens mij niet. Neem deze zin: ‘Ik stuur je een kaartje om door te geven dat ik een feestje geef’. Dan kan het toch echt de ‘ik’ zijn die het doorgeeft, niet de ‘je’. Ook in het Hebreeuws van Jesaja 51:16 is het subject van de twee infinitieven grammaticaal gezien ambigu (dat was niet zo geweest als er een subject in de zin had gestaan, maar dat ontbreekt).

Inhoudelijk gezien lijken de twee ‘om te’ zinnen naar God te verwijzen. God als grondvester van de aarde is bekende scheppingsterminologie in de Bijbel. En dicht in de buurt verwijst het grondvesten van de aarde en het planten van de hemel naar vers 13, waar dit eveneens als activiteit van God wordt benoemd: ‘Hoe kun je de HEER vergeten, die je gemaakt heeft, die de hemel heeft uitgespannen en de aarde gegrondvest?’ Ook ligt het niet voor de hand dat de zin ‘mijn volk ben jij’ door iemand anders dan door God zelf wordt uitgesproken. Dit is een toespeling op de bekende verbondsformule, die in het Oude Testament steeds uit Gods mond komt. Dus: alles wijst erop dat God het subject is.

Het klopt trouwens ook grammaticaal: de werkwoordsvorm die hier in het Hebreeuws staat kan gebruikt worden om dat wat ervoor staat nader uit te leggen. Letterlijk staat er dan ‘door het planten van de hemel’ oftewel: ‘doordat Ik de hemel geplant heb’. Zo kom je bij de weergave van de NBV.

Dit om te weerleggen dat de NBV hier aan inlegkunde doet. Een belangrijke kwestie, dat zeker. Maar met eerbiedshoofdletters heeft het weinig van doen, want de NBV maakt nú al een heldere keuze – conform haar opdracht. Een eerbiedshoofdletter legt er niets extra’s in. Behalve extra eerbied voor wie dat zo ervaart.

Tot slot

Korpel schrijft: “Als de NBV weer eerbiedshoofdletters gaat gebruiken, wordt God in hogere mate gepresenteerd als man. In het Hebreeuws en Grieks is die nadruk er niet.” Ik vind dit heel moeilijk te volgen. Volgens mij zijn we het eens dat de bronteksten in Oude en Nieuwe Testament voor God mannelijke werkwoordsvormen en verwijswoorden (etc.) gebruiken. We voegen dus geen mannelijke vormen aan de tekst toe – die staan er al.

En waarom ‘Hij’ masculiener zou zijn dan ‘hij’ is me een raadsel. Juist niet, zou ik zeggen. Het laat juist zien dat God geen gewone ‘hij’ is.

We hebben de afgelopen jaren ervaren dat een vertaling aan kracht en nauwkeurigheid kan winnen als een paar duizend lezers de gelegenheid nemen om mee te denken. Dat heeft tot veel mooie verbeteringen in de vertaling geleid. En dat er nu over de NBV21 al weer gediscussieerd wordt voordat ze is verschenen? Des te beter, zou ik zeggen. We hebben pas een probleem als de Bijbel geen onderwerp van gesprek meer is.

Met dank aan mijn NBG-collega Mirjam van der Vorm voor haar input.

Reactie Marjo Korpel

Beste Matthijs,

Dank voor je heldere uiteenzetting.  Er blijft echter toch een aantal punten staan. Bij het verschijnen van de NBV in 2004 gaf het NBG op de eigen website al een stevige onderbouwing voor het weglaten van eerbiedshoofdletters. Ook voordat de NBV verscheen hadden mensen al laten weten graag de eerbiedshoofdletters te willen behouden. Het NBG vatte alle argumenten om dat toch niet te doen als volgt samen:

"Het besluit om af te zien van ‘eerbiedskapitalen’ in de NBV is echter niet genomen uit gebrek aan eerbied, maar op grond van taalkundige, exegetische en vertaalkundige argumenten."

Kloppen die taalkundige, exegetische en vertaalkundige argumenten van 2004 nu ineens niet meer en neemt het NBG de eigen argumenten niet meer serieus? Volgens de Taaladviesdienst is hoofdlettergebruik voor God niet nodig: het kan, maar moet niet. 

Je schrijft dat je geen verschil ziet tussen 'hij' en 'Hij'. Dat lees ik vaker, maar het valt wel op dat het telkens mannen zijn die dit schrijven. Misschien is er toch een blinde vlek? Door het vele onderzoek naar beeldspraak (en al ons spreken over God is dat) weten we dat metaforen wisselwerking oproepen (Max Black's interaction view of metaphor, 1962). De uitspraak 'de mens is een wolf', geeft de mens trekken van een wolf, maar omgekeerd de wolf ook trekken van een mens. Wanneer God als 'hij' wordt aangeduid, maakt dat iedere 'hij' een beetje goddelijk. Maar: wanneer dit 'hij' van God ook nog eens extra wordt benadrukt door een hoofdletter, dan wordt die eerbiedshoofdletter voor God als vanzelf ook een eerbiedshoofdletter voor elke man, vader, broer, ouderling, enzovoort. 

De gevolgen hiervan zien we vooral bij die bijbellezers die getraumatiseerd zijn door fysiek misbruik met een beroep op de Bijbel. Vanuit hun perspectief is elke extra nadruk op het 'hij' van God te veel. Ook dus de toevoeging van een hoofdletter. Onder andere Manuela Kalsky en Heleen Zorgdrager wezen hier al op. De dissertatie van Adriana Balk-van Rossum over de rol van Godsbeelden in levensverhalen van vrouwen die ooit misbruikt zijn (2017) bevat schokkende verhalen. Sommige van de vrouwen in het boek spreken vanwege hun persoonlijke ervaringen alleen nog maar over God als 'Het', in abstracte beelden, omdat  'Hij' onmogelijk is geworden. Dan ga je iets begrijpen van waarom er wel degelijk verschil is tussen 'hij' en 'Hij'. Het past ons dan terughoudend te zijn in het nog eens extra benadrukken van mannelijke taal voor God.

De Statenbijbel uit de familie van mijn grootvader (gedrukt in 1868) is mij dierbaar en ademt grote eerbied voor God. Toch heeft die Bijbel op veel plaatsen geen eerbiedshoofdletters. Wat opvalt is dat die oude Statenbijbel eerbiedshoofdletters vooral gebruikt in teksten waar verwarring mogelijk is. Zoals bijvoorbeeld in Genesis 22:1, waar niet meteen duidelijk is of Abraham of God spreekt. Maar in Genesis 1 en 2, waar God de enige is die spreekt, staat 'hy' zonder hoofdletter. Hoofdlettergebruik dus in die gevallen waar dat behulpzaam is. Van de Statenvertaling kunnen we in dit opzicht nog meer leren. Inclusief taalgebruik is belangrijk, weet elke bijbelvertaler. In bijvoorbeeld Psalm 94:9 heeft de Statenvertaling geen toevoeging 'hij' nodig waar latere vertalers dit 'hij' wel toevoegen. Bovendien doet de Statenvertaling ook het Hebreeuwse participium in dit Psalmvers meer recht. De vraag is dan:  is het erg onbegrijpelijk Nederlands als in navolging van de Statenvertaling hier in de NBV ook inclusief gelezen zou worden: "Zou degene die het oor plant niet horen? Zou degene die het oog vormt niet zien?" 

Tot slot de vertaling van Jesaja 51:16. Je voorbeeld van de uitnodiging gaat niet op, want die loopt toch echt via het kaartje, en heel vaak dus via een postbezorger. Er is een tussenpersoon nodig. In Jesaja 51:16 is er geen reden om anders te vertalen dan in Genesis 2:15 of Jeremia 1:10. In de laatste tekst staat zelfs een gelijke constructie "om te planten".  

De taak van de bijbelvertaler is een dienende. Het is niet de taak van de bijbelvertaler om de bijbeltekst uit te leggen, maar deze zo nauwkeurig en begrijpelijk mogelijk te vertalen, en daarbij geen betekenis te verliezen waar dit niet nodig is en ook geen betekenis toe te voegen die er niet staat. Wie de tekst van Jesaja 51:16 leest in het Hebreeuws zal komen tot een vertaling zoals de SV en de HSV al laten zien: 

Ik leg mijn woorden in uw mond
en bedek u onder de schaduw van mijn hand,
om de hemel te planten en de aarde te grondvesten,
en om te zeggen tegen Sion: U bent mijn volk. 

Ik begrijp dat jullie als vertalers hier niet "om de hemel te planten" maar "door de hemel te planten" willen lezen, maar de reden daartoe zie ik niet. De enige reden die ik kan bedenken is dat op de achtergrond de gedachte meespeelt dat alleen God zou kunnen scheppen en een mens niet in dat scheppingswerk betrokken kan worden, of dat het begin van het vers wordt gelezen als een beschrijving van Gods bescherming, en het tweede deel dan beschrijft hoe God zou beschermen. In het eerste geval wordt ofwel God zelf of de profeet Jesaja gecensureerd. Dat zal toch niet de bedoeling van een vertaling zijn. In het tweede geval is er een misverstand ten aanzien van de tekstuitleg. Want als God mensen woorden in de mond legt is dat altijd opdat die mensen zelf Gods woorden zullen spreken (zie Exod. 4:15; Num. 22:38; 23:5, 16; Deut. 18:18; Jer. 1:9). Zoals ook Ulrich Berges in zijn Duitse commentaar bij dit vers schrijft:

"De gehoorzame leerlingen op de Sion worden hier geroepen tot profetische navolging."

De schaduw van de hand komt alleen hier en in Jesaja 49:2 voor. Het beschrijft iets geheel anders dan de schaduw van Gods vleugels of enkel Gods schaduw, zoals in de Psalmen wel voorkomt. De schaduw van de hand in Jesaja 49:2 en 51:16 is die van de hand op de pijlkoker. De aangesprokene die Gods woorden mag spreken is als een pijl die onder Gods hand klaar ligt om op het juiste moment op het gewenste doel af te sturen. Het is hier dus ook niet nodig anders te vertalen dan in Genesis en Jeremia. God gebruikt mensen als instrumenten, als tussenpersonen. In dit geval om iets nieuws te scheppen (vermoedelijk de herbouw van Jeruzalem en haar tempel). 

De enig juiste vertaalhouding is er een van bescheidenheid, dicht blijvend bij het Hebreeuws waar dat mogelijk is, zoals SV en HSV bij Jesaja 51:16 doen. De eigen regels van het NBG zeggen: "Een bewust en vooraf vastgestelde vertaalmethode voorkomt dat de vertaler gelegenheidskeuzes maakt." Dat lijkt hier toch misgegaan te zijn. Een standaardvertaling van Jesaja 51:16 levert een geheel leesbare en begrijpelijke tekst op die open blijft en ruimte biedt. Het zou mooi zijn wanneer de NBV de ruimte die de Hebreeuwse tekst biedt ook open laat voor de lezer van nu. Ik hoop op een evenwichtige, eerbiedige en vooral hoopvolle NBV21.

Noot redactie: Wij danken Matthijs de Jong en Marjo Korpel hartelijk voor hun bijdragen aan de discussie over de Nieuwe Bijbelvertaling. Op dit blog sluiten we hiermee de discussie af. Uiteraard zal de discussie hiermee niet werkelijk zijn afgesloten, maar de voortzetting hiervan laten we verder graag over aan het NBG, de vertalers en lezers op andere podia en in de social media.