Naar hoofdinhoud
De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Legt Paulus vrouwen het zwijgen op?

9 juli 2020

Binnenkort wordt de eerste vrouwelijke predikant van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt bevestigd. In andere kerken zijn er al veel langer vrouwelijke predikanten. Maar had Paulus niet gezegd dat vrouwen moeten zwijgen?

In zijn eerste brief aan de gemeente in Korinthe schrijft Paulus het volgende:

Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt. (1 Kor 14:34–35 – NBV)

Deze woorden zijn zeer omstreden. En dan gaat het niet alleen om de uitleg ervan, of de toepassing, maar ook om de vraag of het wel echt woorden van Paulus zelf zijn.

Echt door Paulus gezegd?

Er zijn grofweg drie posities. Volgens de eerste gaat het inderdaad om een latere invoeging, een interpolatie: iemand heeft met succes de verzen aan de brief toegevoegd en ze zo Paulus in de mond gelegd. Volgens de tweede zijn de woorden wel van Paulus, maar ook weer niet: hij zou alleen maar aanhalen wat zijn tegenstanders in Korinthe riepen, om er direct zelf aan toe te voegen: ‘Heeft het woord van God zich soms verspreid vanuit uw gemeente? Of heeft het enkel u bereikt?’ (1 Kor. 14:36). Met andere woorden: ‘wie denken jullie wel dat jullie zijn?’ De derde positie ten slotte accepteert eenvoudigweg dat de woorden van Paulus zijn.

Over de tweede positie kan ik kort zijn: het mag inderdaad voorkomen dat Paulus een soort slogan van zijn tegenstanders in de mond neemt, zoals ‘alles is mij toegestaan’ (1 Kor. 6:12). Maar dan bevat de tekst duidelijkere signalen dat het om zo’n aanhaling gaat. Wie dat hier in 1 Kor. 14 aanneemt, wil graag dat de woorden niet van Paulus zijn, maar durft er geen interpolatie in te zien.

Een heel andere Paulus

De eerste onderzoeker die opperde dat de beide verzen van een latere hand zijn was de Groningse Mennonitische predikant Jan-Willem Straatman, in 1863. Hij zag er een heel andere stijl en inhoud in, een heel andere Paulus zelfs dan ‘den vrijzinnigen man, die alle de dagen zijner bediening moedig en onversaagd gestreden heeft tegen Joodsche wettelijkheid en werkheiligheid; … die zijn leven aan de vrijheid, die Christus der wereld heeft aangebragt, had gewijd.’

Vergeleken met het nieuwere onderzoek naar Paulus klinkt Straatman niet overtuigend: je kunt het vroege christendom en Paulus niet zo snel en gemakkelijk uitspelen tegen het Jodendom. En ook de oude karikatuur van Jodendom als ‘wettische’ godsdienst is allang aan de kaak gesteld. Toch is Straatmans voorstel nog steeds populair, maar – gelukkig – meestal met wat subtielere argumenten. Het belangrijkste is wel dat er een opvallende tegenspraak is met wat Paulus een paar hoofdstukken eerder schrijft:

Iedere man die met bedekt hoofd bidt of profeteert, maakt zijn hoofd te schande. Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert … (1 Kor. 11:4–5  – NBV)

In tegenspraak met zichzelf? 

Hoe kan Paulus in het ene gedeelte als vanzelfsprekend aannemen dat vrouwen bidden en profeteren tijdens de samenkomsten, en in het andere hun zelfs het spreken verbieden? In dezelfde lijn kun je wijzen op Galaten 3:28: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus.’ Hier is Paulus etnische, sociale, en gender-verschillen zo onbelangrijk gaan vinden, dat hij ze zelfs bijna opheft, terwijl de verzen in 1 Kor. 14 vrouwen en mannen juist recht tegenover elkaar plaatsen.

Opvallend is ook dat het in omliggende gedeelte in 1 Kor. 14 gaat over dat profetie, klanktaal en uitleg in de samenkomsten niet chaotisch, maar met ruimte en in vrede moet gebeuren. De verzen over de vrouwen lijken dat verband te verstoren, en als je ze weglaat loopt de tekst soepel door. 

Paulus en de wet

Ten slotte bevatten de verzen een wat vreemd aandoend beroep op de ‘wet’. Bij de vraag naar de besnijdenis laat Paulus zich zoals bekend weinig aan de wet gelegen liggen. Zijn ‘theologie’ lijkt zelfs voor een belangrijk deel ontstaan als doordenking van de vraag: als Christus allesbeslissend is en niet-Joodse volgelingen zich niet hoeven te laten besnijden, hoe moet ik dan over de wet denken? Bij zo’n theologie past een uitspraak als ‘de wet vindt zijn vervulling in de liefde’ (Rom. 13:10 – NBV) nog wel, maar niet een plompverloren beroep op de wet om vrouwen het zwijgen op te leggen.

Aanpassing aan patriarchale cultuur

Waar komen de verzen dan vandaan, als ze niet van Paulus zijn? De christelijke beweging lijkt charismatisch en nauwelijks geordend te zijn begonnen en dat kunnen we terugzien in de brieven van Paulus. Een paar generaties later was de beweging veel strakker georganiseerd en beter aangepast aan haar culturele omgeving: het Romeinse rijk. Ze had de hiërarchische ordening van de Romeinse cultuur overgenomen. Zo gezien heeft iemand Paulus die latere normen al in de mond willen leggen.

Toch van Paulus zelf?

De meeste uitleggers zijn niet bereid om zover te gaan. Zij proberen de verzen te verklaren als woorden van Paulus zelf. Dat lijkt ook het verstandigst, want al zijn er honderden oude handschriften van de brief, er is er niet een waar de verzen in ontbreken. Het is dus nogal speculatief om een latere invoeging aan te nemen. Maar hoe moeten we de tekst dan opvatten? Hoe kunnen we begrijpen waarom Paulus deze woorden schreef?

Goed vertalen

Er is in elk geval nog wel bandbreedte in de uitleg. Ik noem een paar dingen. De aantekening in de NBV verwijst bij ‘zij moeten ondergeschikt blijven’ naar Genesis 3:16. Daar zegt God tegen Eva: ‘hij [je man] zal over je heersen.’ Met deze verwijzing staat de NBV in een lange uitlegtraditie, waarin dat ‘ondergeschikt blijven’ zoveel betekent als ‘over zich laten heersen’. De vertalers zouden wel hebben kunnen bedenken dat het ‘heersen’ in Gen. 3:16 niet zozeer een gebod is maar eerder een straf, en ook dat Paulus hier aan ‘zij moeten ondergeschikt blijven’ juist niet toevoegt: ‘aan hun mannen.’ Dat laatste denken velen er gelijk bij, maar het staat er niet. Sommige recentere commentaren wijzen er dan ook op dat het door Paulus gebruikte werkwoord niet zozeer ‘ondergeschikt blijven’ of ‘zich onderwerpen’ betekent als wel ‘de orde niet verbreken’. Ze denken bij Paulus’ verwijzing naar de wet aan de scheppingsorde zoals Paulus die ziet.

Het verschil is subtiel, maar ‘je onderwerpen aan je echtgenoot’ is iets anders dan ‘je houden aan de door God gewilde ordening’ (vergelijk 1 Kor. 15:28). Dit neemt natuurlijk niet weg dat voor Paulus vrouwen in die ordening als vanzelfsprekend lager staan dan mannen. Hierin is hij duidelijk een kind van zijn tijd. Slechts af en toe kan hij dat patroon doorbreken, bijvoorbeeld in Galaten 3:28: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus.’

Welk spreken?

Terug naar 1 Kor. 14: het hoeft bij ‘zij mogen niet spreken’ niet over ‘spreken’ in het algemeen te gaan. Het kan ook doelen op het concrete spreken over de profetische uitingen waar de hele passage over gaat, en zelfs op ‘erover doorpraten als dat niet aan de orde is.’ En omdat het om getrouwde vrouwen blijkt te gaan, zou de aanleiding nog concreter kunnen zijn: zij moeten zich niet in het openbaar uitlaten over de profetische uitingen van hun echtgenoten, maar thuis, privé dus, hun vragen aan hen stellen. Daar zou dan het respecteren van de orde mooi op kunnen slaan. En in plaats van ‘vragen stellen’ kun je ook zeggen: ‘hen kritisch ondervragen’, want die lading kan het gebruikte werkwoord zeker hebben. Zo wordt dan ook begrijpelijk waarom het over ‘schande’ gaat: in de culturele code van Paulus’ tijd zouden mannen statusverlies kunnen lijden. 

In elk geval: als het ‘spreken’ niet algemeen is, hoeft het niet langer vreemd te zijn dat Paulus het een paar hoofdstukken eerder heeft over vrouwen die net als mannen bidden en profeteren (1 Kor. 11:4–5). Er zijn overigens ook uitleggers die er ‘kletsen’ van maken, maar dat zegt waarschijnlijk meer over hun eigen vrouwbeelden dan over de tekst.

Het is tijd voor een conclusie: Paulus meent dat het er in de gemeente in Korinthe te enthousiast en chaotisch aan toegaat. In zijn aanwijzingen valt hij daarbij in mijn ogen terug op de culturele code van zijn tijd, en daarmee op een niet meer actueel beeld van hoe de verhoudingen tussen vrouwen en mannen moeten zijn. Hedendaagse gemeentes hoeven die culturele code niet over te nemen, maar kunnen zich wel laten inspireren door Paulus’ inzet, die er juist op gericht is om iedereen tot zijn en haar recht te laten komen.

Deze bijbelblog is een enigszins uitgebreide versie van een leerhuisbijdrage aan het Friesch Dagblad van 2 mei 2020.