Handelingen als reisverhaal
Reizen en reisverhalen spreken tot de verbeelding. Reizen dagen ons uit om onze vertrouwde omgeving achter ons te laten en ons onder te dompelen in nieuwe plaatsen en ervaringen. Zo leren reizen ons nieuwe kanten van onszelf ontdekken.
Reizen in de antieke wereld
In de antieke wereld was dat niet anders. Zeker in het Romeinse rijk werd veel gereisd: de Romeinen bestuurden het gehele Middellandse Zeegebied en legden overal nieuwe wegen aan. Het gevolg hiervan was dat inwoners van het Romeinse rijk in toenemende mate in contact kwamen met andere culturen, ideeën en tradities. In de studie van de Romeinse wereld is er steeds meer aandacht voor de vraag hoe inwoners van het Romeinse rijk zichzelf zagen in het licht van de interculturele context waarin ze leefden. Wat betekenden contacten met andere culturen voor hun eigen identiteit? Zijn er in het Romeinse rijk processen van globalisering waar te nemen? Kwam de rest van de wereld steeds meer in beeld, zoals we dat uit onze tijd kennen? En wat is de rol van reizen in deze ontwikkelingen?
Reizen in Handelingen
Ik wil het belang van deze vragen illustreren aan de hand van twee passages uit het Bijbelboek Handelingen. Het tweede deel van dit boek beschrijft hoe Paulus het Romeinse rijk doorkruist en overal de boodschap van de opgestane Heer verkondigt. Op zijn reizen komt Paulus in contact met veel verschillende mensen, elk met hun eigen lokale cultuur en tradities. Door Handelingen te lezen als reisverhaal, laat ik zien dat de boodschap van Paulus verschilt, al naar gelang de plaats waar Paulus spreekt. In tegenstelling tot wat soms gedacht wordt, beschrijft Handelingen geen vastomlijnd christendom, geen in steen gehouwen christelijke identiteit die het Romeinse rijk verovert. Integendeel: het boek Handelingen laat zien hoe een vloeibare en veranderlijke beweging ontstaat rond de opgestane Christus. Dit gebeurt doordat de boodschap zich telkens opnieuw aanpast aan de tradities van de plaatsen die Paulus op zijn reizen aandoet. Iedereen die de boodschap van de opgestane Heer aanneemt, wordt opgenomen in de bredere gemeenschap die rond deze boodschap ontstaat, maar de boodschap zelf is ter plekke sterk lokaal van kleur.
Paulus en Barnabas in Lystra
Handelingen 14 beschrijft hoe Paulus en Barnabas aankomen in Lystra. Ze zij dan nog maar net ternauwernood ontkomen aan onlusten in Ikonium. Ze genezen daar een man die vanaf zijn geboorte verlamd was, De inwoners van Lystra denken dan dat Paulus en Barnabas de goden Zeus en Hermes zijn, die in menselijke vorm daar zijn aangekomen. Zelfs de priester van Zeus raakt bij de verwarring betrokken en reikt stieren en kransen aan om aan de twee apostelen te offeren. Maar voordat dit offer kan plaatsvinden, scheuren Paulus en Barnabas hun kleren en roepen ze de inwoners van Lystra op om niet Zeus en Hermes, maar de levende God te vereren:
Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus merkten wat de bedoeling was, scheurden ze van ontzetting hun kleren en drongen zich door de menigte heen, al roepend: ‘Wat doet u toch? Wij zijn mensen, net als u. Onze boodschap is nu juist dat u geen afgoden moet vereren, maar de levende God, die de hemel en de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat daar leeft. Hij heeft … toch niet nagelaten blijk te geven van zijn goedheid: vanuit de hemel heeft hij u regen geschonken en vruchtbare seizoenen. (Handelingen 14:14–17)
Paulus en Barnabas sluiten aan bij lokale situatie
Twee dingen vallen op in deze redevoering. Eén: Paulus en Barnabas reppen met geen woord over de opgestane Christus. Waarom niet? Waarschijnlijk heeft dit te maken met het idee van de inwoners van Lystra dat de goden in mensengedaante waren neergedaald. Als Paulus en Barnabas hun publiek zouden vertellen dat Jezus als zoon van de levende God op aarde heeft geleefd, zouden de inwoners van Lystrië dan niet juist geloven dat ook Paulus en Barnabas eigenlijk goden in menselijke gedaante zijn? Twee: in hun beschrijving van God gebruiken Paulus en Barnabas termen uit de landbouw die nergens in deze combinatie in het Nieuwe Testament voorkomen. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat Lyaconië, de regio waar Lystra toe behoorde, van oudsher een vruchtbaar gebied was voor landbouw en veeteelt. Deze twee punten laten zien dat Paulus en Barnabas in hun redevoering nauw aansluiten bij de lokale situatie van de Lystriërs: de apostelen sporen de inwoners van Lystra aan om zich te wenden tot de universele God, die de hemel en de aarde schiep, maar niet zonder hun lokale bijzonderheden op te geven.
Paulus op de Areopagus
Een vergelijkbare situatie vinden we in Handelingen 17. Wanneer Paulus in Athene in synagoges en op de markt spreekt, trekt hij de aandacht van enkele epicureïsche en stoïsche filosofen, die hem meenemen naar de Areopagus en hem ondervragen over zijn denkbeelden. Paulus wijst hen op een altaar met het opschrift ‘aan de onbekende god’ en identificeert deze met ‘de God die de wereld heeft gemaakt’:
Toen ik in de stad rondliep en alles wat u vereert nauwlettend in ogenschouw nam, ontdekte ik ook een altaar met het opschrift: Aan de onbekende god. Wat u vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen. De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft, hij die over hemel en aarde heerst, woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels. Uit één mens heeft hij de hele mensheid gemaakt, die hij over het hele aardoppervlak heeft verspreid. Het was Gods bedoeling dat ze hem zouden zoeken en hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien hij van niemand van ons ver weg is. Want in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij; zoals ook enkelen van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht. (Handelingen 17:23–24, 26–28)
Paulus formuleert in Griekse categorieën
Paulus sluit in zijn redevoering - net als in de toespraak die hij in Lystra hield - aan bij lokale tradities: hij wijst de Atheners op hun eigen altaar en gebruikt het opschrift van dit altaar om zijn gehoor te wijzen op de God die hij predikt. Maar Paulus gaat verder: Ook wat hij over ‘zijn’ God vertelt, formuleert hij in Griekse categorieën die zijn Grieks-filosofische publiek zouden moeten aanspreken. De zin ‘wij zijn ook van Zijn geslacht’ komt letterlijk uit het gedicht Phaenomena van de Griekse dichter Aratus (315/310—240 v.Chr.). In het gedeelte dat Paulus aanhaalt, spreekt Aratus over Zeus als hoogste god:
''Laten we met Zeus beginnen, die wij mensen nooit onbesproken laten. Vol van Zeus zijn alle straten en alle pleinen van de mensen, en vol [van hem zijn] de zee en de havens. Wij allen verlangen in alles naar Zeus, want zijn nageslacht zijn wij''. (Aratus, Phaenomena 1–5)
De universele wijze waarop Aratus over Zeus als grond van het menselijke leven spreekt wordt door Paulus overgenomen in hoe hij spreekt over de God die hij verkondigt. ''Deze God'', zo zegt Paulus, ''heeft ‘de wereld … gemaakt en alles wat er leeft’ (v. 24) en heerst ‘over hemel en aarde’ (v. 24). Deze God schenkt zelf ‘aan iedereen leven en adem en al het andere’ (v. 25) en is ‘van niemand van ons ver weg’ (v. 27)''. Waar Paulus in Handelingen 14 de levende God nog tegenover de god Zeus plaatste, worden de twee goden in Handelingen 17 aan elkaar gelijkgesteld! Dit doet Paulus om zijn boodschap te laten aankomen bij zijn publiek: de Griekse filosofen die hem ondervragen en die hij oproept zich te bekeren, nu ze weten wie ‘de onbekende god’ werkelijk is (vv. 30–31).
In beweging: niet het christendom, maar 'de weg'
Er is een verband tussen de reizen van Paulus en het vloeibare karakter van de boodschap die hij voorstaat: Het boek Handelingen promoot een traditie rond de boodschap van de opgestane Heer die niet vastomlijnd en universeel geldig is, maar die zich telkens vernieuwt in het licht van nieuwe ontmoetingen en ervaringen. Niet voor niets spreekt Handelingen 9:2 niet over het christendom, maar over ‘de weg’ - ook een reismetafoor! Deze ‘weg’ is beweeglijk, verrassend en telkens nieuw.
Pinksterverhaal: boodschap in de taal van de toehoorders
Deze nadruk op het lokale in het universele is al aanwezig in Handelingen 2. Het Pinksterverhaal vormt als het ware de opmaat voor wat er later in Handelingen staat te gebeuren: wanneer de Heilige Geest over de leerlingen komt, horen alle aanwezigen de leerlingen spreken in hun eigen taal (v. 6). De leerlingen spreken hier niet allemaal verschillende talen; het is één Geest die hen beroert. Maar ze zeggen ook niet allemaal hetzelfde: hun boodschap verkondigen ze in de eigen taal van de toehoorders. Deze dynamiek tussen de universele gemeenschap rond de boodschap van Christus en de lokale vormen die deze boodschap aanneemt, tekent vervolgens de rest van het boek Handelingen. De reisbeschrijvingen die het boek biedt, onderstrepen deze dynamiek: zij nodigen uit om de boodschap die centraal staat, telkens opnieuw te doordenken, te formuleren en je eigen te maken.