Hoe om te gaan met wrede heersers? Een les van Philo
Stel je voor: je behoort tot een minderheid en je wordt geregeerd door een tiran. Het recht om je eigen gebruiken na te volgen wordt je ontzegd en je wordt afgeschilderd als vijand van de staat. Heeft protesteren dan zin? En zo ja, hoe dan?
Philo
Die vraag stond centraal voor Philo van Alexandrië, een Joodse filosoof, politicus en theoloog uit de 1ste eeuw n.Chr. In het jaar 38 waren in zijn thuisstad Alexandrië rellen uitgebroken tussen Joodse en andere inwoners.
In het geschrift Gezantschap naar Caligula beschrijft Philo hoe hij als hoofd van een afvaardiging van Alexandrijnse Joden naar keizer Caligula in Rome reist. Hij wil daar de zaak van de Joden bepleiten. Hij richt zich in dit geschrift onder andere tot Caligula’s opvolger Claudius, met het doel om de toekomstige keizer ervan te overtuigen dat de Joden geen vijand van het Romeinse Rijk zijn. Ze verdienen het om aan hun eigen gewoontes en gebruiken vast te mogen houden.
Historische achtergrond
Alexandrië was in 331 v.Chr. gesticht door Alexander de Grote. De stad huisvestte in de eerste eeuwen van onze jaartelling een van de grootste Joodse gemeenschappen in het Romeinse Rijk. De wijk delta stond bekend als de Joodse wijk, maar Joden leefden in verschillende wijken in de stad. Philo groeide op in deze Joodse gemeenschap en verwierf in de loop van zijn leven een vooraanstaande positie.
De Joden in Alexandrië hadden traditioneel een redelijk goede verstandhouding met de Romeinse keizers. Julius Caesar en Augustus erkenden het recht van Joden om hun eigen voorvaderlijke gewoontes te onderhouden. Ook mochten ze de offerdienst in de tempel in Jeruzalem financieel ondersteunen. De Joodse gemeenschap in Alexandrië had bovendien een zekere mate van zelfbestuur in interne aangelegenheden. Deze vrij goede positie van de Joodse gemeenschap leidde bij tijd en wijle tot scheve gezichten bij de andere inwoners van Alexandrië: Grieken en Egyptenaren.
In 38 n.Chr. kwamen deze spanningen tot een hoogtepunt toen de Joodse koning Agrippa I, bekend uit het Nieuwe Testament en zelf ook niet onbekend om zijn wreedheid, de stad bezocht op doortocht naar Palestina. De niet-Joodse inwoners van de stad verkleedden een stadgenoot als koning en dreven in het theater de spot met Agrippa. Vervolgens vielen ze synagogen aan en dreven de Joden terug tot het oostelijke deel van de stad. Zo wilden zij de Joodse aanwezigheid in de stad terugdringen. De Romeinse machthebbers in Alexandrië gedoogden deze rellen uit angst om zelf het lijdende voorwerp van de agressie van de inwoners van Alexandrië te worden.
Philo’s beschrijving
Philo’s beschrijving van de conflicten in Alexandrië bieden een interessant voorbeeld van Joodse retorica in het vroeg-Romeinse Rijk. Philo presenteert twee argumenten voor zijn standpunt dat de Joden het verdienen om hun voorvaderlijke gebruiken na te blijven volgen.
In de eerste plaats contrasteert hij Caligula met zijn voorgangers Augustus en Tiberius, die de Joden toestonden om hun eigen gebruiken te volgen. Zo beschrijft Philo hoe Augustus iedere dag voor zich liet offeren in de tempel in Jeruzalem. Hoe historisch dit gegeven is, is niet bekend; maar blijkbaar vonden Joden het geen probleem om offers te brengen voor het welzijn van (en dus niet direct aan) de Romeinse keizer. Dit beleid had het belang van het gehele Romeinse Rijk op het oog. Philo benadrukt dan ook keer op keer dat er vrede heerste onder Augustus en Tiberius.
Caligula is echter een ander verhaal: hij is enkel met zijn eigenbelang bezig en bekommert zich meer om zijn eigen pleziertjes dan om het rijk. Onder Caligula heerst er geen vrede, maar oorlog. Het scherpe contrast dat Philo hier aanbrengt tussen Augustus en Tiberius aan de ene kant en Caligula aan de andere is waarschijnlijk niet volledig historisch, maar vervult een belangrijke retorische functie in Philo’s Gezantschap. Dit contrast laat aan Claudius, de nieuwe keizer, zien dat de Joden de heerschappij van de Romeinen omarmen, zolang deze op een goede manier wordt uitgevoerd.
De keizers die vrede brachten in het Romeinse Rijk lieten de Joden altijd hun gebruiken navolgen. Toen Caligula de Joden tot vijand verklaarde, veranderde deze staat van vrede echter in een staat van oorlog en conflict. Volgens Philo zijn niet de Joden, maar was Caligula een vijand van de staat!
In de tweede plaats beschrijft Philo het Joodse volk als alomtegenwoordig in het Romeinse Rijk. Zo wijst Philo erop dat het Joodse volk anders is dan alle andere volken, omdat het niet slechts het land bewoont dat het is toegewezen, maar het gehele Romeinse Rijk (oikoumene). Door het Joodse volk op deze manier af te schilderen maakt Philo van de lokale problemen in Alexandrië een conflict dat het gehele Romeinse Rijk omvat: een opstand van alle Joden zou desastreuze gevolgen hebben voor het Romeinse Rijk.
Ook hier is de historische betrouwbaarheid van Philo’s beschrijving van de Joden niet het belangrijkste punt, maar gaat het om de retoriek die Philo gebruikt. Hij waarschuwt Caligula’s opvolger Claudius: neem de Joden en hun gebruiken serieus, want als het gehele Joodse volk in opstand komt, zal de schade niet te overzien zijn.
Leven en laten leven
Hoe geeft Philo’s zijn protest tegen de wrede heerser Caligula vorm? In de eerste plaats door Caligula af te schilderen als een uitzondering: een ongelukkig voorval in de geschiedenis, dat niet als voorbeeld kan dienen voor latere keizers. Philo houdt Claudius — de nieuwe keizer — voor dat vrede in het Romeinse Rijk alleen bereikt kan worden wanneer de Joden in staat worden gesteld hun voorvaderlijke gebruiken na te leven. Daaraan voegt Philo nog een tweede reden toe: de Joden zijn met zo velen dat een Joodse opstand het Romeinse Rijk te gronde zou kunnen richten.
Heeft Philo’s retoriek het gewenste effect gehad? Uit een brief van keizer Claudius aan een Griekse delegatie uit Alexandrië (P.Lond. 6.1912) blijkt dat Philo’s argumenten slechts gedeeltelijk hebben gewerkt. In deze brief roept Claudius de Griekse inwoners van de stad op de Joden met rust te laten. Tegelijkertijd wordt het Joden uit Syrië en andere plaatsen in Egypte verboden zich in de stad te vestigen. Leven en laten leven dus. En anders, voegt Claudius er dreigend aan toe, zal hij zelf naar Alexandrië moeten komen om voorgoed een einde te maken aan de conflicten in de stad.