Maria: eeuwig moeder en eeuwig maagd?
“Die moeder ende maghet es bleven”. Dit is het motto van deze blog, een regel uit het begin van Beatrijs, een prachtige middeleeuwse Mariavertelling. Beatrijs, de non, geeft toe aan de liefde, ontvlucht haar klooster, en krijgt met haar geliefde twee kinderen. Na veertien jaar, verlaten door haar man, tot armoe vervallen, krijgt ze een visioen: Maria, tot wie ze altijd was blijven bidden, heeft al die jaren haar plaats ingenomen, en ze kan zonder schande haar leven als non weer opnemen. Het contrast tussen Beatrijs en Maria is duidelijk: de eerste werd moeder en bleef duidelijk geen maagd, maar Maria was en bleef beide.
Maagd gebleven
In een vorige blog heb ik het over de maagdelijke conceptie gehad: Maria zou zonder geslachtsgemeenschap zwanger zijn geworden. Mijn eerste conclusie was toen dat zo’n wonderbaarlijke conceptie iets heel anders inhoudt voor mensen die de huidige biologische kennis bezitten dan in de voorstellingswereld van de tijd van Jezus. Mijn tweede conclusie luidde dat het om creatieve vormgeving ging: zo kon een verhalenverteller laten zien hoe bijzonder, hoe goddelijk het kind was.
Dit keer gaat het over iets meer, namelijk de verhaal- en geloofstraditie waarin Maria maagd zou zijn gebleven, ook bij Jezus’ geboorte en daarna. Het idee komt op in de tweede eeuw, en zou tot de officiële geloofsleer doordringen.
In het Nieuwe Testament vinden we er geen spoor van. Sterker nog: je moet nogal wat teksten wegmasseren als je niet de conclusie wilt trekken dat Jozef en Maria na Jezus nog een aantal kinderen kregen. Laten we dit aspect eerst eens bekijken.
Broers en zussen?
Als Maria maagd zou zijn gebleven vormen allereerst Jezus’ broers en zussen een probleem. Zij komen een paar keer in het Nieuwe Testament ter sprake (bijvoorbeeld Markus 3:21–25). De traditie heeft hier twee oplossingen voor. Volgens de eerste – aldus Epiphanius – gaat het in werkelijkheid om stiefbroers en -zussen, kinderen uit een eerder huwelijk van Jozef. Daarom wordt Jozef wel als oude man voorgesteld. De tweede mogelijkheid – die van Hiëronymus – is die van neven en nichten. Het voordeel hiervan is dan dat Jozef zelf ook geheel celibatair en maagdelijk kan zijn.
Voor wie een beetje protestants denkt valt op dat hier vooral buiten-bijbelse beslissingen – Maria was en bleef maagd, en Jozef liefst ook – de uitleg van een paar teksten bepalen op een manier waar niemand op zou komen die die beslissingen niet kent. Er is ook een kleine moeilijkheid met een detail bij Mattheüs. Die schrijft namelijk over Jozef en Maria dat ‘hij geen gemeenschap met haar had voordat ze een zoon had gebaard’ (Matt. 1:25), wat impliceert dat het daarna wel gebeurde.
Dit alles was ook de reden dat in het derde kwart van de vierde eeuw Helvidius een werkje schreef, waarin hij juist tegen het idee van Maria’s voortdurende maagdelijkheid inging. Er waren er meer in de vroege kerk die de maagdelijke conceptie wel accepteerden, maar ook niet meer dan dat.
Vrome fantasieën
Hoe is het idee van voortdurende maagdelijkheid dan wel ontstaan? Het lijkt in eerste instantie om een uitvergroting van het idee van de maagdelijke conceptie te gaan. De neiging bestaat nu eenmaal om wonderen extra mooi te maken en om verhalen aan te vullen.
Voor het gevoel van veel mensen in de geschiedenis vertellen de evangeliën die in het Nieuwe Testament staan inderdaad te weinig: de geboorteverhalen (in Mattheüs en Lukas) zijn summier en tegenstrijdig, over de kindertijd van Jezus lezen we alleen een kort verhaal bij Lukas, en verder zwijgen ze allemaal over de tijd tot zijn openbare optreden. Ook na de opstanding – nog afgezien van de verwarring die in de verhalen heerst – zijn er genoeg witte vlekken, zoals de veertig dagen onderricht die Jezus gegeven zou hebben volgens Handelingen: wat dit inhield staat er niet of nauwelijks.
Geen wonder dat schrijvers zulke nieuwsgierigheid zijn gaan voeden. Zo zijn er nogal wat buitenbijbelse evangeliën die juist de veertig dagen tussen Pasen en Hemelvaart invullen. Andere bronnen vertellen over Jezus’ opleiding, waarbij hij niet alleen bij de Essenen, maar zelfs tot in India en China zou zijn geweest.
Het Protevangelium van Jacobus
Voor ons onderwerp is het zogeheten Protevangelium van Jacobus belangrijk: hierin krijgen Maria en Jozef tot en met Jezus’ geboorte meer reliëf. Het heet ‘Prot-evangelium’ omdat er wordt verteld wat er aan de gebruikelijke evangeliën voorafgaat. Het is een oude tekst, maar jonger dan de synoptische evangeliën, die in de loop van het christendom zeer populair is geweest, in verschillende vormen.
De maagdelijkheid van Maria is een belangrijk thema in dit boek. Als bijvoorbeeld uitkomt dat Maria zwanger is, worden zij en Jozef scherp ondervraagd. Ook worden ze aan een waarheidsproef onderworpen die ze glansrijk doorstaan (Prot. 15–16).
Belangrijker nog is de rol van de vroedvrouw en van haar vriendin Salome. Als de vroedvrouw na de bevalling – waarvoor ze overigens niets heeft hoeven doen – naar buiten komt, vertelt ze Salome over het wonder: ‘een maagd heeft een kind gekregen, wat volgens haar toestand niet kan’ (Prot. 19.3). Wat dan volgt lijkt wel een bewuste echo van het verhaal van de ongelovige Thomas, die pas zou kunnen geloven dat Jezus was opgestaan als hij met zijn vinger de wonden van de kruisiging had gevoeld (Johannes 20:24–29). Salome zegt: ‘Dat geloof ik pas als ik met mijn vinger haar toestand heb onderzocht’ (Prot. 19.3). En zo geschiedt het, en ook dit blijkt een proef die Maria zonder moeite doorstaat. Dat geldt niet van Salome: bij het inwendig onderzoek verbrandt ze haar hand, vanwege haar ongeloof. Gelukkig heeft ze berouw, en wordt ze meteen weer genezen doordat ze het kindeke Jezus aanraakt (Prot. 20).
In een latere vorm van het verhaal (Pseudo-Mattheüs) heeft de vroedvrouw een naam, Zelomi. Salome zelf is in deze versie ook vroedvrouw, en krijgt bij de inspectie geen verbrande maar een verdorde hand. Ze geneest doordat ze alleen maar de windsels van de nieuwgeborene aanraakt. In weer een andere bron komt er bij de geboorte zelf geen bloed en ook geen pijn aan te pas.
Duiding
Ik gaf al een eerste verklaring van zoiets als het Protevangelie van Jacobus: de behoefte om wonderverhalen mooier te maken en om open plekken in verhalen op te vullen. Maar waarom zo’n sterke aandacht voor maagdelijkheid? En waarom zou het zo belangrijk zijn dat Maria maagd gebleven zou zijn? Het blijkt dat er ook theologische redenen een rol spelen.
In de ogen van een aantal schrijvers in de vroege kerk verdragen heiligheid en seksualiteit elkaar niet zo goed. Er ontstaat een wantrouwen jegens seksualiteit; trouwen kan, maar een leven van onthouding is beter. De ideale Maria is daarom een kuise, ascetische Maria. Dit zien we bijvoorbeeld bij Origenes en bij Ambrosius van Milaan. De laatste kan Maria vergelijken met een gesloten poort waardoor alleen Jezus is gekomen, of met een tempel.
De meeste invloed heeft, zoals wel vaker, Ambrosius’ beroemde leerling Augustinus gehad. Hij legt een sterke verbinding tussen de gewone vorm van conceptie en – zondige! – lichamelijke verlangens: elk mens komt zo op de wereld en deelt daarmee in de toestand die Augustinus als ‘erfzonde’ aanduidt. Hoe meer hij die verbinding legt, hoe belangrijker het wordt dat Maria daar niets mee te maken had: niet bij de conceptie, niet bij de geboorte, en niet daarna. De absolute maagdelijkheid van Maria garandeert, kort gezegd, dat Jezus zelf geheel en al vrij is van die erfzonde.
Dat is dan ook wat de geloofsbelijdenis volgens hem bedoelt met ‘geboren uit de maagd Maria.’ Deze voorstelling is blijven overheersen na Augustinus: Maria was en bleef maagd.