In dienst van God
Paulus kennen we als apostel, als afgezant van Jezus Christus. Drie keer duidt hij zichzelf zo aan het begin van zijn brieven. Hij moet immers duidelijk maken met welke autoriteit hij zijn brieven schrijft. Net zo vaak gebruikt hij echter de titel ‘slaaf van Christus’. Waarom doet hij dit? Daardoor lijkt hij zijn positie toch juist te verzwakken.
Invloedrijke slaven
Onze associaties bij het woord ‘slaaf’ zijn gevormd door de slavernij in zuidelijke staten van de VS. Harriet Beecher Stowes boek De hut van Oom Tom is een klassieker. Slaven ingezet als goedkoop werkvee op katoenplantages. Zwoegend tot ze erbij neer vallen. Overgeleverd aan de willekeur van hun blanke meesters.
Maar slavernij was in de oudheid uiteenlopend. Je lot als slaaf was afhankelijk van de meester die je diende. Als je pech had, belandde je inderdaad op een landgoed waar je zwaar lichamelijk werk moest verrichten. In dat geval was je levensverwachting niet al te hoog. De meeste slaven werkten echter in kleine bedrijven en huishoudens. Hun taken zullen divers geweest zijn, maar zeker tijdens het werk in het bedrijf of op de werkplaats zullen ze hand in hand met hun meesters hebben samengewerkt. In de grote aristocratische huishoudens waren de taken heel verschillend. Hier reikten ze van het vouwen van servetten tot gespecialiseerde functies, zoals onderwijzer of zelfs arts.
Slaven hadden uit zichzelf geen sociale status. Bekleedde hun meester echter een hoge maatschappelijke functie, dan straalde zijn status ook af op hen. Hoe hoger de positie van de meester, hoe verantwoordelijker de taak van een gekwalificeerde slaaf kon zijn. De keizer zette soms zelfs slaven uit zijn huishouding in als gouverneurs van veroverde provincies. Dus hoewel ze slaven waren, hadden zij aanzienlijk meer verantwoordelijkheid en autoriteit dan menig vrije.
Israël als Gods slaaf
De titel ‘slaaf van God’ komen we in het Oude Testament al tegen. Hij wordt toegekend aan de aartsvaders, Mozes en David. In dat geval hebben we te maken met een eretitel die uitdrukt dat de personen in kwestie een bijzondere rol speelde in Gods handelen met de wereld. Maar ook de profeten droegen de titel ‘slaven van God’. In hun functie als overbrengers van boodschappen van God vervulden ze net zo’n rol als herauten aan een koninklijk hof. Het woord ‘slaaf’ omvat in het Bijbels Hebreeuws dan ook zowel de betekenis van ‘gewone slaaf’ als ‘minister aan het koninklijk hof’. Het concept ‘slaven van God’ komen we in het Oude Testament ook nog in een derde context tegen: als zelfidentificatie van Israël. Het begin hiervan ligt in de exodus. God bevrijdt Israël weliswaar uit de slavernij in Egypte, maar hij laat het volk vervolgens niet vrij. De Israëlieten worden zijn bezit. Er vindt als het ware een wisseling van heerschappij plaats. Het voordeel is wel dat Israël vanaf dat moment de beste aller meesters dient: God – een meester op wie ze in tijden van nood een beroep kunnen doen.
‘Slaaf’ als pleitgrond
Dit aspect vinden we in de psalmen. Hier duiden bidders zich tegen over God regelmatig aan als ‘uw slaaf/knecht’ en spreken ze God als ‘mijn Heer’ aan. Vaak dient het er ook toe om God erop te wijzen dat hij een band met hen heeft en dus iets voor hen zou moeten doen. Slaaf zijn functioneert als pleitgrond! De oorsprong van deze gedachte ligt in de versmelting van de ‘slaaf van God’ traditie met die van de lijdende rechtvaardige (tsaddiek). De toegewijde slaaf/dienaar van God bewijst door het onderhouden van Gods geboden zijn trouw. Tegelijkertijd golden Gods geboden als richtsnoer voor een rechtvaardig leven. Wanneer een rechtvaardige ondanks zijn trouwe dienst aan God tegenspoed ondervindt, klopt er iets niet. In dit geval kan de rechtvaardige zich tot God wenden en van hem verwachten dat hij die tegenspoed wegneemt.
Christenen als Gods Slaven
In het Nieuwe Testament is de titel ‘slaaf van Christus’ niet gereserveerd voor Paulus. In 1 Korintiërs 7:22 wordt duidelijk dat Paulus alle christenen als ‘slaven van Christus’ ziet. Allemaal zijn ze onderdeel van het huishouden van Christus. Hij is de meester die ze dienen. Zoals Paulus meteen erna duidelijk maakt, is voor de christenen de dienst aan Christus en God een exclusieve zaak. Ze hebben te maken met een jaloerse meester die over zijn slaven waakt. Niet voor niets staat in de dezelfde context dat het van centraal belang is om Gods geboden te houden (7:19). Zo bewijzen de christenen dat ze goede slaven zijn die hun meester trouw dienen.
Dienst aan God is dienst aan de wereld
Dienst aan God – daar zijn jodendom en christendom het over eens – is ook dienst aan de wereld. De mens heeft van God de taak gekregen voor de wereld te zorgen (Genesis 2:15); om van de wereld een betere plek te maken. God heeft haar immers als leen aan de mensen gegeven. De mens mag haar bestieren, maar zij is niet zijn eigendom. Zoals de psalmist in Psalm 24 zegt: “De aarde en al wat op haar leeft is van de Heer”.