Een talenwonder?
Het is de tijd van Hemelvaart en Pinksteren, en omdat Arie Zwiep vorig jaar om deze tijd al over Hemelvaart heeft geblogd, zal ik het nu over Pinksteren doen. Voordat ik bij Pinksteren kom vertel ik eerst als inleiding iets over een deel van mijn onderzoek.
Wonderbare spijziging
In de kerk hoor je weleens het verhaal van de wonderbare spijziging voorlezen, over Jezus die er met een paar broden en wat visjes voor zorgt dat duizenden mensen te eten hebben. Maar dan kan het gebeuren dat de verteller al het wonderbaarlijke uit het verhaal weet te krijgen, door Jezus alleen maar het goede voorbeeld te laten geven. De pointe ervan wordt dan dat de mensen eerst niet met elkaar willen delen wat ze hadden, maar niet konden achterblijven toen Jezus eenmaal begon. Wat er overblijft van het verhaal, behalve twaalf manden, is een ‘sociaal wonder’: Jezus verandert de mensen van egoïstisch in sociaal.
Terug naar de bronnen
Dit soort natuurlijke verklaringen van wonderen zijn behoorlijk populair, terwijl er ook veel mensen zijn die er juist niets van moeten hebben. Mijn onderzoeksvraag is niet zozeer of zulke verklaringen kloppen als wel waar ze vandaan komen. Het blijkt dat er een exegetische stroming heeft bestaan, veelal in Duitsland maar ook wel daarbuiten, rond 1800, die je ‘rationalistisch’ zou kunnen noemen. Veel studie is daarnaar niet gedaan – gelukkig voor mij. In de huidige literatuur, van de eenvoudigste kinderbijbels tot de wetenschappelijkste commentaren, kom je eigenlijk alleen maar verwaterde voorbeelden tegen van wat toen voor het eerst werd beweerd. Bijvoorbeeld dat Jezus niet over het water heeft gelopen, maar slechts in (of op) een ondiep gedeelte van het meer. Mijn taak is om terug naar de bronnen te gaan: wat schreven en dachten exegeten als H.E.G. Paulus nu werkelijk? Hoe was het intellectuele klimaat? Werd er strijd over gevoerd, en hoe dan?
Het zal duidelijk zijn dat het wereldbeeld een grote rol speelt: iedereen was onder de indruk van natuurkundige ontdekkingen, die de wereld leken te kunnen verklaren zonder wonderen en ingrepen van hogere machten. Maar er was veel meer aan de hand, en dat hoop ik met mijn onderzoek bloot te leggen. Ook kun je niet zeggen dat het allemaal pas in de tweede helft van de achttiende eeuw begon. Er blijken allerlei voorlopers en aanzetten te zijn geweest.
Pinksteren
Nu naar Pinksteren, want het is tijd voor klein inkijkje in de rationalistische verklaringen die rond 1800 ontstonden.
Die H.E.G. Paulus die ik zojuist noemde gaf een tijdschrift uit, Memorabilien (‘Gedenkwaardigheden’). In het laatste deel dat verscheen, in 1795, staat een kort artikel over Pinksteren. De auteur ervan, Johann Christoph von Schmid, gaat vooral in op het talenwonder: hoe kun je op een natuurlijke wijze verklaren dat de toehoorders in het Pinksterverhaal de apostelen allemaal in hun eigen taal hoorden spreken? De oplossing is volgens hem heel eenvoudig: die in extase verkerende groep Jezusvolgelingen was allang samengesteld uit vele nationaliteiten, en dus talen, zodat elke voorbijganger uit hun uitingen wel zijn of haar eigen taal kon halen.
De exegetische strategie van Von Schmid is die van het misverstand: de toehoorders lieten zich vertellen dat het om ‘Galileeërs’ ging, maar die term was als algemene aanduiding voor Jezusvolgelingen bedoeld, en hield niet in dat die allemaal uit Galilea kwamen en dus alleen maar Aramees en misschien een beetje Grieks spraken. De verbazing van de omstanders berust dus op een misverstand.
Wat hierbij opvalt is dat Von Schmid de vraag niet stelt of het verhaal wel teruggaat op een historische gebeurtenis. Dat is voor hem vanzelfsprekend het geval, en die vanzelfsprekendheid vind je in heel veel exegetische literatuur uit die tijd. De onderzoekers zien in de tekst zonder meer een directe weerslag van iets dat werkelijk is gebeurd. Het zijn voor hen de getuigen en de vertellers die er iets wonderlijks van hebben gemaakt, in overeenstemming met hun wereldbeeld, hun vermogens en hun behoeften.
In hedendaagse commentaren zie je vaak iets anders gebeuren: de exegeet zal stellen dat over de historiciteit juist bijna niets te zeggen valt, en dat we er beter aan doen ons alleen maar af te vragen wat de auteur met het verhaal wil zeggen, of, moderner geformuleerd, wat het verhaal bij de lezers kan bewerkstelligen.
Natuurlijke oorzaken?
Terug naar het artikel uit Memorabilien. H.E.G. Paulus was zoals gezegd de uitgever van het tijdschrift, dat hij trouwens ook steeds voor ongeveer de helft zelf vulde. Hij had ook de gewoonte nog weleens een voetnoot toe te voegen met een aanvulling of een eigen opvatting. Dat deed hij bij dit artikel, en in dit geval gaf hij zelfs nog meer, namelijk een ‘Nachtrag’ van vier bladzijden.
Tenslotte het naschrift. Daarin citeert Paulus uit een recent natuurkundig tijdschrift een beschrijving van een elektrisch verschijnsel rond een kerktoren, enigszins gelijkend op dansende vlammetjes. Dat korte, anonieme artikel zelf concludeert al dat kennelijk spontaan in de natuur kan voorkomen wat de elektriseermachine in het wetenschappelijke experiment doet. Die laatste fascineerde al een tijdlang de wetenschappers. Elektrische lading en ontlading begon een gebruikelijk, zij het vreemd verschijnsel van de werkelijkheid te worden. Het is kenmerkend voor Paulus dat hij dat soort artikelen las, en ook dat hij de vertelde waarneming gebruikte voor zijn bijbeluitleg. Soortgelijke verschijnselen moeten volgens hem ook aan de basis liggen van het begin van het Pinksterverhaal: atmosferische verstoringen en elektrische ontladingen. Vreemde geluiden, wind, iets dat op vlammen leek …
Ongeveer gelijktijdig met die van Paulus komen er andere verklaringen op, bijvoorbeeld dat de ‘vuurvlammen’ van het Pinksterverhaal ‘gewoon’ beeldspraak zouden zijn. En nog vele andere, die de verlegenheid én de creativiteit van de uitleggers laten zien, en nog wel meer, en die door wat behoudender uitleggers natuurlijk hoofdschuddend terzijde worden geschoven.
Overdenking
Zonder dat ik al te vaste conclusies zou willen bereiken – mijn onderzoek is immers nog maar net begonnen – lijken me ter afsluiting van deze blogpost de volgende gedachten het overdenken waard. Bij rationalistische exegeten als Paulus kom je scherpe observaties tegen die uitleggers met een andere blik ontgaan. Zo vragen ze zich af waarom in de toespraak van Petrus het zojuist gebeurde talenwonder helemaal niet vermeld wordt, of waarom de leerlingen van Jezus bij de tweede wonderbare spijziging zich niets van de eerste lijken te herinneren. Toch neemt consequent weg-verklaren van wonderen de teksten zelf eigenlijk niet voldoende serieus, want daarin speelt het beroep op wonderverschijnselen wel degelijk vaak een grote rol. Bij de rationalisten komt verder het besef in alle scherpte op dat er grote verschillen bestaan in wereldbeeld en kennis, tussen een werkelijkheid toen die heel gemakkelijk goddelijk geladen kon zijn en een werkelijkheid nu die in elk geval in de Westerse wereld grotendeels onttoverd is. Achter dat besef kunnen we niet terug, ook niet bij het lezen van wonderverhalen. Voor lezers van deze blog hebben zulke verhalen daarom onvermijdelijk een andere lading dan in de tijd van het Nieuwe Testament zelf. We kunnen met deze kloof wel anders omgaan dan de rationalisten, die een soort vanzelfsprekende superioriteit claimden voor het moderne wereldbeeld. De beste weg lijkt mij om ons niet blind te staren op de feitelijke geloofwaardigheid van de verhalen, maar met moderne exegeten en verhalenvertellers de betekenissen ervan te laten klinken.