Naar hoofdinhoud
De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

God als superieure kunstenaar – gedachten van Gerd Theissen

28 april 2017

Op 24 april 2017 tijdens de internationale conferentie New Quests for God – Contributions of Theology to a Resilient Society hadden we de eer om Professor emeritus Gerd Theissen aan de PThU te ontvangen. Het thema van zijn lezing: Hoe kan men de sporen van God lezen in de twee ‘boeken’ schepping en Schrift? De Bijbelblog van deze week geeft een samenvatting van de verrassende lezing van Theissen. Dit is stevig voer voor de geest, dat voor de liefhebbers hier in het Nederlands wordt opgediend.  

Thomas Tops
Oud-AIO PThU

Natuurlijke theologie? Jazeker!

Theissen stelt voor om niet alleen de Bijbel, maar ook de natuur als bron van openbaring te beschouwen. Voor Luther was enkel de kruistheologie in de Bijbel een bron van openbaring. Hier alleen vindt men God terug die lijden overwint en van schuld verlost. Het boek van de natuur laat niets van zo’n God zien. Het wordt volgens Luther altijd misbruikt door mensen wanneer het gelezen wordt als een spoor van God. Moderne critici hebben het vervolgens steeds moeilijker gemaakt om in de natuur de voetsporen van God te kunnen bespeuren. Hierdoor is de focus op de Bijbel als de enige bron van openbaring nog versterkt. Dat is bijvoorbeeld zo bij het Christocentrisme van Karl Barth. Theissen geeft echter twee redenen waarom dit problematisch is:

  1. De openbaring in Christus volstaat niet als enige bron van Godskennis. De eschatologische verwachting van Jezus dat het Rijk Gods spoedig zal komen, was bijvoorbeeld een vergissing. Er zijn ook veel dingen in de karakterisering van Jezus die men ter discussie kan stellen, bijvoorbeeld het uitdrijven van demonen.
  2. De Bijbel zelf bevat vele teksten die ons leren hoe we de natuur als een werk van God dienen te lezen (Psalm 19; 104; Handelingen 17,12-31). Romeinen 1,18-20 stelt dat God boos is op mensen, omdat ze hun natuurlijke kennis van God misbruiken. Dat vooronderstelt dat zulke kennis via de natuur mogelijk is. God is juist teleurgesteld, omdat mensen zeer goed in staat zijn om God te leren kennen via de natuur.

Theissen merkt wel op dat de natuurlijke theologie ten tijde van Nazi-Duitsland in een slecht daglicht is gesteld, doordat een aantal Lutherse theologen ook de onderdrukkende structuren van de nazi’s als tekenen van God beschouwden. Volgens Theissen moeten we de natuurlijke theologie hierom echter niet afschrijven. We dienen volgens Knud Ejler Løgstrup de tekenen van God niet in de onderdrukkende structuren van de schepping te zien, maar in de spontane uitdrukkingen van het leven die gekant zijn tegen deze onderdrukkende structuren, zoals bijvoorbeeld vertrouwen, hulp en begrip. Het zijn deze tekenen van God die de mens in staat stellen zich te weren tegen het lijden.

De metafoor van de twee boeken

Theissen merkt vervolgens op dat we enkel metaforisch over God kunnen spreken. Metaforen zijn noch waar noch vals. Het zijn eerder zoekprogramma’s die ons emotioneel transformeren en motiveren. Hierdoor stellen ze ons open voor een verborgen werkelijkheid. Ook het spreken over natuur en Bijbel als twee ‘boeken’ is metaforisch. De vraag is of deze metaforen ons transformeren en in staat stellen om God op het spoor te komen.

De metafoor van het boek vooronderstelt dat er een auteur, een tekst en een lezer is. De postmoderne hermeneutiek plaatst de lezer op de troon en spreekt over de dood van de auteur (Roland Barthes). Theissen stelt dat deze hermeneutiek goede ideeën heeft, maar deze te hard doordrijft. Ook de dood van de Goddelijke auteur van het boek van de natuur wordt geproclameerd (Friedrich Nietzsche). Theissen stelt echter vast dat veel wetenschappers er nog steeds van uitgaan dat de natuur een auteur heeft. Theissen merkt op dat zolang men de metafoor van het boek hanteert om de natuur en de Bijbel te omschrijven, men een auteur vooronderstelt die de wereld betekenisvol maakt. In de opvatting van Theissen valt het achterhalen van de intentie van de auteur samen met het begrijpen van de betekenis van een boek. Zonder deze auteur wordt het boek onleesbaar.

Er zijn wel enkele vraagtekens te plaatsen bij Theissens betoog. Vaak weten we bijna niets over de auteur van een boek (bv. Shakespeare) en toch ervaren we de werken van deze auteur als betekenisvol. Echte kunstwerken lijken een zelfstandigheid te hebben die de intentie van de auteur overschrijdt (Hans-Georg Gadamer). Wanneer het kunstwerk spreekt, dient de auteur te zwijgen. Iets vergelijkbaars kan men in de natuur vaststellen. Zelfs als men erkent dat er een schepper is, behoudt de schepping een zekere autonomie. Het is juist deze autonomie die haar tot een kunstwerk maakt.

Zelf ben ik daarom van mening dat men beter dialogale metaforiek kan hanteren om God ter sprake te brengen in Schrift en natuur. God spreekt tot ons in de Schrift en de natuur. Wij zijn als talige wezens noodzakelijk bevooroordeeld, wanneer God tot ons spreekt. Deze vooroordelen zijn echter niet hinderlijk, maar noodzakelijk om de alteriteit van God in de Schrift en de natuur te kunnen waarnemen. Deze alteriteit daagt ons uit tot een antwoord en transformeert ons.    

Eigenlijk twee bibliotheken!  

Theissen stelt verder dat men rekening moet houden met de verscheidenheid binnen zowel het boek van de Bijbel als het boek van de natuur. Luther en Barth beschouwden het Nieuwe en Oude Testament als twee bibliotheken die beide Christus openbaren. Exegeten stellen echter vast dat het Oude Testament niet op een christelijke manier geïnterpreteerd kan worden, maar dat het een eigen aard heeft. De christelijke interpretatie ervan behoort tot de receptiegeschiedenis van het Oude Testament. Ook binnen de twee testamenten is er pluraliteit merkbaar. Paulus onderricht rechtvaardiging door het geloof, Mattheus rechtvaardiging door de werken. Deze verscheidenheid is vervolgens ook merkbaar in de receptiegeschiedenis van de Bijbel.

Maar ook het boek van de natuur toont een verscheidenheid waarmee men volgens Theissen rekening dient te houden. De biologische, chemische en fysische aard van de natuur beschikken over een zekere eigenheid. Het boek van de natuur heeft ook een receptiegeschiedenis, namelijk de cultuur. Theissen merkt terecht op dat ook de menselijke cultuur verscheidenheid bevat.

De lezer als speurder

Volgens Theissen hangt de verscheidenheid in de receptiegeschiedenis van beide boeken samen met hun inherente ambiguïteit. Het boek van de natuur is multi-interpretabel. De ene mens ziet in de natuur de sporen van God, de andere mens niet. Ook het boek van de Bijbel is ambigu. Men kan het interpreteren zoals elk ander boek, namelijk als een boek geschreven voor en door mensen. In deze opvatting bevat de Bijbel historisch gesitueerde menselijke gedachten over God. Dit is iets anders dan te beweren dat men in de Bijbel God zelf ontmoet.

Door deze meerduidigheid van de twee boeken, vergelijkt Theissen de lezer met een speurder. Hij meent dat deze in staat is om God te erkennen in de ambigue natuur, omdat de mens beschikt over een sensus divinitatis (Johannes Calvin). De lezer van het boek van de wereld kan de tekens in deze wereld interpreteren als tekens van God, omdat God een intuïtief Godsbesef in alle mensen heeft geplant.

Resonantie

Theissen vraagt zich ten slotte af in hoeverre het metaforische spreken over de twee boeken gerechtvaardigd is. Hij beweert dat er een zekere overeenkomst dient te zijn tussen de realiteit die de wereld als een leesbare tekst heeft voortgebracht en onszelf als lezers van deze tekst. Deze opvatting is overtuigend. Beeldspraak ontlenen we aan onze leefwereld. Een metafoor kan enkel begrepen worden indien er een zekere graad van gelijkenis wordt waargenomen tussen het menselijke en het Goddelijke waarop de metafoor wordt toegepast. Wanneer er te weinig gelijkenis is, is de metafoor zinloos. Wanneer er teveel gelijkenis is, vormen we een menselijk-al-te-menselijk beeld van God (verafgoding). Een zekere overeenkomst tussen God en mens is dus nodig, opdat het menselijke spreken over God zinvol zou zijn. Deze overeenkomst kunnen wij waarnemen. Theissen spreekt over ervaringen van resonantie. Wanneer kinderen een hondje zien, verheugen ze zich. Er klinkt iets door in hen. Ze ervaren iets diepers dat gelijkenis vertoont met hen.

Veel resonantie impliceert een veilige omgeving. Weinig resonantie impliceert de ervaring van absurditeit. De eerste ervaring is volgens Theissen een directe religieuze ervaring, de tweede een indirecte. In de Bijbel zijn beide ervaringen aanwezig. Job en de Psalmen zijn gevuld met lijden en absurditeit. De ervaring van een goed geordende schepping en de wet van Israël is daarentegen een ervaring van resonantie. Alle ervaringen van absurditeit worden uitgedrukt door het kruis. Tegelijk zijn kruis en verrijzenis de centrale symbolen om het hoofd te bieden aan de absurditeit van het leven. Ze activeren ervaringen van resonantie, doordat ze doen beseffen dat God liefde is.

Theissen concludeert dat God ter sprake kan komen in de huidige tijd wanneer we zowel in het boek van de Bijbel als in het boek van de natuur naar Hem op zoek gaan. Er is een hermeneutische cirkel bij het interpreteren van beide boeken. Enerzijds opent de Bijbel ons de ogen voor de resonantie in de natuur, zie bijvoorbeeld Genesis 8,22. Anderzijds stelt de ervaring van absurditeit in de natuur ons in staat resonantie te ervaren in de Bijbel. De Bijbel zorgt er dus voor dat we God in de natuur erkennen. Tegelijk zorgt de natuur ervoor dat we God in de Bijbel leren kennen.

Thomas Tops is AiO Nieuwe Testament aan PThU Groningen. Zijn promotieonderzoek betreft "A Historical-Contextual Study of the Views on Language in the Gospel of John against the Background of its Contemporary Philosophical Tradition and in Comparison with the Views on Language in the Gospel of Mark".