Aan de dode een wonder gedaan
Bijbelse wonderverhalen zijn buitengewoon intrigerende verhalen. Hoe dat komt? Omdat deze verhalen vertellen van gebeurtenissen, waarvan je op het eerste gezicht zegt dat ze menselijkerwijs gesproken niet kunnen.
Hoe lees je wonderverhalen?
Als voorbeeld: mensen kunnen geen doden opwekken. Het zijn dan ook verhalen die je niet makkelijk, niet goed passend krijgt binnen de manier waarop wij de werkelijkheid beleven en opvatten.
En toch worden deze wonderverhalen verteld, in het Nieuwe Testament zelfs veelvuldig, vaak met Jezus als de wonderdoener. Maar het blijft niet tot hem beperkt, want we horen ook van apostelen die vergelijkbare wonderen verrichten; zo wekken ook Petrus en Paulus doden op (Hand. 9,36-42; 20,6-12).
Het roept de vraag op: wat willen die verhalen van jou als lezer, helemaal gedachtig het feit dat ze volkomen haaks staan op wat wij voor mogelijk houden? Hoe moet je ze lezen?
Inbreng van eigen werkelijkheidsbeleving én wonder als onmogelijke gebeurtenis
Als het over wonderverhalen gaat, komt steevast de vraag naar een bijbelwetenschapper toe: is het echt gebeurd of niet? In mijn proefschrift zoek ik een andere route dan deze vraag van de verhouding tussen tekst en historische werkelijkheid: eentje waar je je eigen werkelijkheidsbeleving moet inbrengen in het leesproces, én waarin ook voluit aandacht besteed wordt aan het wonder als ‘onmogelijke gebeurtenis’. Je kunt natuurlijk heel droog naar de tekst kijken, wat dan ook vaak gebeurt door nieuwtestamentische uitleggers van wonderverhalen, maar een tekst wil ook iets doen, doet ook iets met een lezer. Als een tekst iets opmerkelijks vertelt, dan wil die tekst natuurlijk ook dat je daar als lezer oog voor hebt, en dat je je daartoe ook zult verhouden.
Onmogelijke oproepen van Jezus
Als we dat inbrengen van je beleving van de realiteit nu eens doen met betrekking met betrekking tot Lucas 7,11-17, dan vraag ik uw aandacht voor drie elementen:
- Ik begin met de ontmoeting van Jezus met zijn leerlingen en de menigte met de begrafenisstoet. Wat doe je in zo’n situatie, als je zo’n stoet tegenkomt? Je gaat keurig langs de kant van de weg staan en je toont eerbied en respect voor de dode en de familie. Wat doet in dit geval Jezus? Niets van dat alles. Wat er verteld wordt, is dat Jezus de weduwe ziet, medelijden met haar krijgt en tot haar begint te spreken.
- Wat zou je in dat geval nou zeggen? Je zou de vrouw condoleren: ‘Mijn hartelijke deelneming met het verlies van je zoon.’ Vergelijk het dan met wat Jezus tegen haar zegt: ‘Ween niet!’ Dat is een idiote oproep, een oproep die alle perken te buiten gaat, om tegen een vrouw die haar enige zoon naar het graf brengt te zeggen: ‘Ween niet.’ Jezus vraagt iets onmogelijks van haar! Kijk, dat is nou wat je moet doen als lezer: je gevoel laten spreken en je reacties inbrengen. Dan pas kan je ook het bijzondere horen van de dingen die verteld worden. Nu moet je, als er überhaupt een oproep wordt gedaan, altijd goed kijken, of en hoe daar gehoor aan wordt gegeven. Hoe zit dat bij Jezus’ oproep aan de vrouw? Een reactie van de vrouw op die oproep is er niet! En als lezer kan je dat goed begrijpen. Op idiote oproepen, zoals Jezus hier tot de vrouw doet, reageer je niet. Kortom, het is een oproep die Jezus doet, die inbreekt in haar, maar ook in jouw werkelijkheidsverstaan, op grond waarvan je ook begrijpt dat ze helemaal niet reageert op wat Jezus tegen haar zegt.
- Vervolgens keert Jezus zich tot de dode. Daar ging overigens wel iets aan vooraf: het aanraken van de baar met als het onmiddellijke gevolg: het stilstand komen van de dragers. Jezus zet zijn spreken voort. Ook dat mag je heel merkwaardig noemen, omdat je op eerste gezicht zegt dat het spreken tot een dode geen zin heeft. Kortom, je moet weer je gevoel laten spreken en inbrengen om het bijzondere van dat moment, het opmerkelijke, het onmogelijke op het spoor te komen. Wie spreekt er nu tot een dode, wie roept een dode nog tot iets op?! Ja, op een begrafenis kan je dat ook meemaken dat mensen zich nog tot de overledene richten, maar niemand verwacht dat diegene nog wat zal terugzeggen. Niemand zal dat doen, maar Jezus wel. Hij heeft blijkbaar toch een ander beeld van de situatie. Hij trekt zich niets aan van ‘onmogelijke’ situaties, althans ‘onmogelijk’ in ons perspectief. Hij kijkt daar doorheen. Wat hij dan zegt? Niet: ‘Sta op’ zoals dat in veel vertalingen staat, maar: ‘Ontwaak’. Jezus houdt de situatie waarin de jongeman verkeert voor slaap, zoals hij later ook van slaap zal spreken bij de dochter van Jaïrus (8,52-54).
Kortom, Jezus vraagt hier twee keer het onmogelijke. Bij die reacties onzerzijds op de oproepen die Jezus doet, kan je het natuurlijk laten, en je kunt je lezing op basis hiervan op dit moment beëindigen, onder het mom: dit is te gek voor woorden. Maar het verhaal gaat wel verder. Het vertelt zelfs van een reactie van de dode: ‘Hij ging overeind zitten en begon te spreken.’
Let op wat er gebeurt, als je beide situaties naast elkaar legt. Dan geeft de levende, de weduwe, de moeder van de zoon, geen reactie, waar de dode, de jongeman, de zoon, wel reageert op Jezus’ woord. Het is de omgekeerde wereld. Helemaal passend bij Jezus en bij het Lucasevangelie waarin we steeds met omkeringen worden geconfronteerd.
God die doden opwekt
Het roept de vraag op hoe dat dan toch kan, hoe die verandering van een dode naar een levende zich nu voltrekt.
Dan moet ik beginnen met aandacht te vragen voor de wijze waarop Jezus in het middengedeelte van het verhaal door de verteller, door Lucas, wordt aangeduid: met kurios, door mij vertaald met ‘Heer’, waarbij u moet weten dat kurios in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, de vertaling is van de Godsnaam, Jhwh.
Met een kurios, een heer, zijn twee dingen gegeven: gezag (exousia) en macht (dynamis). Het ene element, de exousia, betreft het spreken, het woord, het andere, de dynamis, betreft het handelen, de daad. Dat zijn ook precies de twee elementen die in Lucas 7,11-17 naar voren komen.
- Eerst de handeling. Jezus raakt de baar aan; het is een aanraking die onmiddellijk tot gevolg heeft dat de dragers tot stilstand komen. Zoveel kracht gaat er van de aanraking uit (vgl. 6,19; 8,43-44).
- Bij die aanraking blijft het niet, Jezus spreekt ook. Dat spreken is zo vol gezag dat het zelfs in staat is om een dode tot opwekking te brengen. Het is een spreken dat aan het scheppende spreken van God uit Genesis 1, Jesaja 55 en Psalm 33 doet denken.
Dus als de lezer Lucas 7,11-17 leest, dan wordt hij geconfronteerd met een verhaal dat melding maakt van een verhaalpersonage dat wel in staat blijkt om een dode op te wekken. ‘Heer’ (: in het Grieks: kurios) wordt dat verhaalpersonage genoemd in het middengedeelte waarin de opwekking wordt verteld (7,13-15). De andere verhaalpersonages, een menigte rondom Jezus en een menigte rondom de weduwe, zijn daar getuige van.
Welke conclusie trekken zij uit het gebeuren? In elk geval niet de conclusie dat hier een menselijke wonderdoener bezig is. Dat zou ook niet logisch zijn gezien de ‘Alltagserfahrung’ dat geen mens doden kan opwekken. De conclusie die zij trekken, is dat in het personage dat hier handelt en spreekt, de Here God zelf bezig is (7,16). Die conclusie kan door hen getrokken worden op grond van de kennis uit de Tenach dat Jhwh (wel) de macht heeft om doden op te wekken (Deut. 32,39; 1 Sam. 2,6; 2 Kon. 5,7).
Inbreuk op ons realiteitsconcept
Kortom, wat het wonderverhaal van de lezer wil, is dat hij/zij niet stil blijft staan bij zijn eigen visie op wat al dan niet onmogelijk is, maar dat hij door middel van het verhaal ontdekt dat er een God is, voor wie niets onmogelijk is (vgl. Luc. 18,27). Wat het verhaal de lezer wil laten horen, is dat er nog een andere realiteit bestaat, die in staat is om dat te doen wat ‘bij/onder mensen onmogelijk is’. Anders gezegd, het verhaal zoekt in te breken (sic) op het ‘concept of reality’ van de lezer. De Duitse nieuwtestamenticus, Stephan Alkier, gebruikt hiervoor de term ‘friction’. Dingen mogen naar het gevoelen van mensen (!) niet kunnen: ‘Dat kan niet’, maar wonderverhalen willen laten zien dat je dan geen oog hebt voor God.
Daarbij is één ding nog wel van belang, als je zo’n onmogelijke (!) opdracht krijgt, zoals de weduwe kreeg en ook de dode, of je daarin ook gelooft, en dan dus ook gehoor geeft aan het onmogelijke. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat Jezus aan het eind van een wonderverhaal nog wel eens spreekt over het geloof, het vertrouwen van iemand, zoals bijvoorbeeld in dat zinnetje dat je diverse malen kunt horen: je geloof heeft je gered.