Beloofd land? Deel II
In het Oude Testament is op meerdere plaatsen sprake van beloften, waarbij God bepaalde delen van de wereld belooft aan een bepaald volk. De uitleg van dergelijke teksten is niet eenvoudig. Hoe staat het met de rechtmatige aanspraken van andere bewoners van dat land? Laten de landbeloften in de Bijbel zich wel toepassen op conflicten over grondeigendom in onze eigen tijd?
Kustvlakte
Deze kwestie is in de vorige editie (14 juli 2016) behandeld door Dineke Houtman. In deze blog willen we hierop ingaan aan de hand van een specifiek gebied: de kustvlakte in het noordwesten van Israël, die in Genesis 49:20 bestemd wordt voor de stam Aser. In 2016 wordt de discussie over de geldigheid van bijbelse landbeloften vooral gevoerd in verband met de staat Israël. Deze landbeloften hebben echter ook een rol gespeeld in het denken van de christenen.
Zijn spijze zal vet zijn
De vlakte van Aser kent aan alle kanten duidelijke afbakeningen. In het westen ligt de zee, in het oosten de heuvels van Galilea. In het noorden en zuiden wordt de grens gevormd door twee prominente rotsformaties: de Karmel en Rosj haNiqra. De lengte van de vlakte bedraagt weinig meer dan dertig kilometer, de breedte een kilometer of tien. De ondergrond bestaat uit kurkar, een zandachtige kalksteen. Doordat die laag naar zee toe iets omhoog glooit, hebben zich daar duinen en drassige stroken gevormd. Met uitzondering van Achzib liggen de oudere nederzettingen om die reden niet aan de kust, maar iets verder landinwaarts. Jaarlijks valt er gemiddeld 600 mm regen, wat voor dit deel van de wereld veel is. De toplaag, afgezet door stroompjes uit de heuvels, is vruchtbaar. De zegenspreuk van aartsvader Jacob herinnert eraan:
Aser, zijn spijze zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren (Gen. 49 :20).
Door Europese bezoekers werd deze tekst in de negentiende eeuw herhaaldelijk geciteerd. Zij beschouwden de kustvlakte als heel geschikt voor kolonisatie door westerse boeren, een gebied vergelijkbaar met de vruchtbare vlaktes van Amerika en Australië. Al gauw kon de gedachte opkomen dat God zelf nieuwe bewoners de weg wees naar dit gebied, net als Hij dat in het Oude Testament had gedaan bij de Israëlieten. De eersten die zich hier vestigden waren Duitse lutheranen uit het Schwarzwald.
Deel van het Heilige Land?
Of dit gebied bij het Heilige Land hoorde leek twijfelachtig. Aser was een zoon van de aartsvader Jacob en diens bijvrouw Zilpa. De Amerikaanse assyrioloog Albert Olmstead beschouwde hem als hooguit ‘half-Hebreeuws’. De naam Aser leek verdacht veel op de naam van een inheemse godheid als Asjur of Asjera. Voor zover uit de evangeliën viel op te maken had Jezus de streek nooit bezocht. Akko behoorde in zijn tijd niet tot Galilea, maar tot Fenicië. Het Nieuwe Testament vermeldde de plaats slechts in verband met de apostel Paulus, die een tussenstop in Akko maakte op weg van Tyrus naar Jeruzalem (Handelingen 21:7). Ergens in de vlakte van Aser zouden de in het bijbelboek Jozua genoemde plaatsen Misrefot-Maïm en Bet-Haëmek moeten liggen, maar waar precies was zelfs de oudheidkundigen onbekend.
Nederlandse pelgrims in de late Middeleeuwen en de zeventiende eeuw hadden het gebied hooguit op doortocht aangedaan, op weg naar Jeruzalem en Nazareth. De zeer hoge schattingen van het inwonertal van Galilea bij Flavius Josephus waren nadien nooit meer geëvenaard. Menig westers auteur had het over een ‘ontvolkt’ gebied, romantisch maar tevens vatbaar voor ‘ontwikkeling’. De Engelse Eliza Rogers (1828-1910) vermeldde wintergewassen als graan, linzen en tabak; zomergewassen als katoen, sesam en gierst. De Arabische boeren waren echter arm. Rogers vond dat de streek gebaat zou zijn bij impulsen uit de westerse wereld: ‘If the plain of Akka were cultivated with skill and energy, it would yield abundantly.’
De Berlijnse hoogleraar geografie Carl Ritter (1779-1859) noemde de vlakte van Aser uitstekend geschikt voor Europese landbouwers. Om die de ruimte te geven kon de inheemse bevolking verplaatst worden naar de minder vruchtbare heuvels, net als in Amerika met de Indianen gebeurde. Legde hij de landbelofte naast de beschrijving in Jozua van de inname van het land, dan betekende dat volgens Ritter dat er vanuit bijbels oogpunt geen bezwaar tegen zo’n verandering van bevolking kon bestaan. Zover was het in Ritters tijd nog lang niet. De Palestijnse Baedecker van 1894 vermeldde uitsluitend Arabische bewoners van de vlakte van Aser. Over het dorp al-Sumariyya werd geopperd dat het op de plek zou kunnen liggen van Simron-Meron (Jozua 12:20).
‘Net Nederland’
De Haagse zionist en bankier Jacobus Henricus Kann had zijn eigen gedachten over de landbelofte. Voor hem was die belofte meteen een opdracht: om het land bewoonbaar te maken. Voor de door antisemitisme opgejaagde Joden in Oost-Europa, maar ook voor de al aanwezige Arabieren. Kann had in 1907 de ‘vruchtbare vlakte van Acre’ bewonderd, tussen de ‘mooie blauwe zee’ en ‘de bergen van Galilea’. ‘Erets Israël, het Joodsche Land, werd in de oudheid Kanaän, dat is laagland of Nederland, genoemd’, aldus Kann. ‘En inderdaad doet het kustland aan het Hollandsche landschap denken.’ Kann was niet de enige geweest om zo’n vergelijking te trekken. De lage rotsen aan het strand bij al-Summayriyya hadden de Amerikaan Samuel Colcord Bartlett in 1874 herinnerd aan de hem vertrouwde kust van Maine.
Naharia was de eerste zionistische nederzetting, in de jaren dertig. De Nederlander J.H. Ronhaar vond de plek goed gekozen: ‘De vruchtbare kustvlakte kan bij goed beheer, evenals in de dagen der Phoeniciërs, een graangebied van betekenis worden, maar is het thans nog niet.’ Het Palestijnse fotoboek van Jakob Rosner, gepubliceerd in 1947, laat vlak land met een strokenverkaveling zien, op het eerste gezicht inderdaad niet zo verschillend van dat in Nederland. Ver weg, als enclave aan de kust, lagen de witte huizen van Naharia. Stichters waren joden uit Duitsland. De oorlog van 1948 veranderde de verhoudingen in de vlakte van Aser volkomen. Al-Summayriyya verdween en in de plaats ervan kwamen de kibboetsiem Lohamei haGettaot en Regba.
Nuances
Het voorbeeld van de vlakte van Aser maakt duidelijk dat het beroep op de landbelofte verschillende aspecten kent. Onnadenkend opgevat kan zo’n beroep ertoe leiden dat het ene volk een goddelijk recht meent te hebben om land in gebruik te nemen dat al door een ander wordt bewoond. Maar het kan anders. Kann droomde van een vlakte van Aser waar het land zou gaan bloeien ten behoeve van moslims, joden en christenen. Zo ingevuld blijft de landbelofte nog steeds actueel.