Naar hoofdinhoud
De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Theologie en vrijdenkerij: een ongemakkelijke verhouding

11 februari 2016

Hebben de denkbeelden van de vrijdenkers relevantie voor de theologie of juist niet? Zo luidde de aan mij gestelde vraag. Om de vraag te beantwoorden moeten we eerst nader kennis maken met het vrije denken en de denkbeelden die daarbij horen.

Cees Houtman
Emeritus hoogleraar Oude Testament PThU

Vrij denken

Het vrije denken is het menselijk denken vrij van elke vorm van opgelegd gezag op grond van goddelijke openbaring of vanwege kerkelijke of maatschappelijke instituties. Het is het autonoom, kritisch en onafhankelijk zoeken van de waarheid met uitsluitend de rede als kompas, in de overtuiging dat de waarheid alleen het predicaat ‘echt’ toekomt, indien zij op een wetenschappelijk toetsbaar fundament berust. In zijn verhouding tot het christendom ‒ ik beperk mij daartoe ‒ leidt de vrijdenkerij tot het met andere ogen bezien van de Bijbel, de geloofsvoorstellingen en de kerkgeschiedenis. Ik geef enkele voorbeelden en stel een paar historische vrijdenkers voor. De voorbeelden hebben betrekking op de Bijbel, volgens de vrijdenkers een ongeloofwaardig en gruwelijk boek, en op de kerkgeschiedenis, die zij zien als een chronique scandaleuse.

De Bijbel ontluisterd

Jean Meslier (1664-1729), een Frans pastoor die bij zijn leven zijn plichten trouw had vervuld, liet bij zijn overlijden een ‘testament’ na ‒ voor het eerst gepubliceerd in 1860-1864 te Amsterdam ‒ waarin hij zich ontpopte als een atheïst, een filosofisch materialist en een communist avant la lettre. Radicaal kritiseert hij de Bijbel en het rooms-katholicisme. De verschijningen en openbaringen aan de patriarchen (bijv. Genesis 12:1-3; 13:14-16; 15:5) met hun beloften van een grote nakomelingschap en het bezit van een omvangrijk land typeert hij als ‘triviale en ijdele hersenschimmen’ die niets goddelijks bevatten en slechts de lachlust opwekken:  

Het is net zoiets als wanneer een groepje vreemdelingen [...] naar ons land Frankrijk zou komen [...] en zou beweren dat God hun in hun land verschenen is en hun heeft opgedragen naar Frankrijk te trekken, waar hij hun en hun nakomelingen alle prachtige gebieden, heerlijkheden en provincies van het rijk, vanaf de grote rivieren de Rijn en de Rhône tot aan de oceaan toe, cadeau zal doen, en dat hij dan een eeuwig verbond met hen en hun nakomelingen zal sluiten […]. Wie zou die vreemdelingen niet voor krankzinnig verklaren en hen voor fantasten en waanzinnige fanatici houden?

Herrmann Samuel Reimarus (1694-1768), een veelzijdig geleerde en een bekende naam uit de geschiedenis van de theologie en de wijsbegeerte, stelde bij zijn leven een commentaar op de Bijbel samen waarin hij zich manifesteerde als een deïst en het bewijs wilde leveren dat God, zoals hij in de Bijbel beschreven wordt, onmogelijk de ware God kan zijn. Integraal werd zijn werk pas in 1972 gepubliceerd. Anoniem waren in 1774-1778 al een paar fragmenten aan de openbaarheid prijs gegeven. In een ervan betoogde Reimarus dat Matteüs 28:13 de historische verklaring voor het lege graf biedt. Het vers bevat niet, zoals de christenen beweren, een leugenachtig verhaal, maar een beschrijving van de werkelijke toedracht: de leerlingen van Jezus hebben zijn lijk gestolen en verdonkeremaand. Gedesillusioneerd als zij waren, toen hun droom in rook was opgegaan dat Jezus de verwachte Messias was, de koning van een aards rijk van gerechtigheid, herschiepen zij hem tot de hemelse Verlosser, gestorven ter verzoening van de zonden van de mensheid die, na opgestaan te zijn uit de dood, ten hemel gevaren is om vandaar, verheerlijkt en bekleed met macht, terug te keren. Het hele christelijke geloof is, zo concludeerde Reimarus, gebaseerd op bedrog.

Groten uit de kerkgeschiedenis ontmaskerd

In een in Nederlandse vertaling onder de titel Tegen de priesterheerschappij gepubliceerd boek beroofde de Duitse socialist, schrijver en lid van de Rijksdag Emil Rosenow (1871-1904) de geestelijkheid, rooms-katholiek en protestants, van alle luister. Luther verwijt hij opportunisme en karakterloosheid. Hij keek de machthebbers naar de ogen. ‘Als ketter tegen de pauselijke kerk’ begonnen en maar ter nauwer nood ‘den brandstapel ontlopen’, trad hij als ‘kettermeester’ op ‘over de proletarische ketters’ door tijdens de revolte van 1525 op te roepen de boeren als dolle honden af te maken. Calvijn, de ‘ziekelijke, zwartgallige fanaticus’, rekent hij zijn ‘voortdurend bloedvergieten’ aan dat door de executie van Michaël Servet (1511-1553) – hij stelde vast dat het dogma van de Drie-eenheid niet uit de Bijbel valt af te leiden – in het geheugen van de geschiedenis gegrift staat.

Rosenow was een overtuigd aanhanger van het socialisme. Vrijdenkerij impliceert niet als vanzelf een keuze voor die visie op de maatschappij, maar kan ook gepaard gaan met liberalisme. Wat vrijdenkers gemeen hebben is hun afschuw van de clerus. Zij zijn anti-Bijbel, omdat het program van de geestelijkheid daarop gebaseerd is.

Gescheiden werelden

Vrijdenkers en christelijke theologen blijken in gescheiden werelden te leven. Beiden blijken weinig behoefte te hebben aan een dialoog. Zo was het en zo is het. Toen in 1985 het artikel ‘De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’ ‒ over de God van joden en christenen ‒ van de hand van de essayist en hoogleraar Slavische taal- en letterkunde Karel van het Reve (1921-1999) een stroom van reacties uitlokte, was er slechts een afkomstig van een theoloog, een emeritus predikant. De ‘kleine kruistocht tegen het christendom’ van Maarten ’t Hart in De Schrift betwist (1997, 2002) en Guus Kuijers kleine ‘dogmatiek’ Hoe een klein rotgodje God vermoordde (2006) werden, hoewel ruim verbreid onder kerkleden, althans niet ‘officieel’ door theologen gerecenseerd. Gemakshalve werden de schrijvers ‘weggezet’ als renegaten.

De animo om vrijdenkers van repliek te dienen, blijkt niet groot. Dat is begrijpelijk gezien de militant-atheïstische en weinig parlementaire taal die zij soms uitslaan. Een ex-rooms-katholiek sloot een reeks artikelen in De Vrijdenker over de absurditeit van het christelijk geloof af met een tirade tegen de op Jezus teruggaande, bij de eucharistie gebruikte woorden, ‘Dit is mijn lichaam’, voor het brood, en ‘Dit is mijn bloed’, voor de wijn. Die uitspraken die in de Rooms-Katholieke Kerk letterlijk verstaan worden, voorzag hij van het volgende commentaar (42/1, 2011, 14-16):

De gelovigen eten [...] letterlijk het lichaam van Christus en drinken letterlijk Zijn bloed. Je moet als God toch wel ver gezakt zijn. Miljoenen keren per dag veranderen het lichaam en het bloed van Christus in poep en pies. Wat is dat voor een God?

Evident is dat vrijdenkers niet geïnteresseerd zijn in een gedachtewisseling met theologen. Hun geschriften dragen het karakter van programliteratuur in dienst van de propaganda van hun denkbeelden. Tekenend is bijvoorbeeld het gebrek aan nuance in en de eenzijdigheid van het in 2015 verschenen Het atheïstisch woordenboek, een encyclopedisch naslagwerk van de hand van Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt. Daaruit verneemt men over Luther niet veel meer dan dat hij een antisemiet was, terwijl Calvijn wordt afgeserveerd als een ordinaire moordenaar. Guus Kuijer wordt ten zeerste geprezen, maar diens hervertelling van het Oude Testament, De Bijbel voor ongelovigen (2012-), die bij tijd en wijle het karakter heeft van een soap vol seks en ‘humor’, wordt niet genoemd. Cliteur heeft ooit te kennen gegeven dat hij ‘kinderbijbels voor volwassenen’ verafschuwt.

Relevantie

Vrijdenkers en zeker de exponenten van de tegenwoordige generatie hebben de neiging zich als sektariërs te gedragen, geen ander geloof naast hun geloof te dulden, omdat de theïstische religies de bron van veel kwaad zijn en in hun ogen alleen de vrijdenkerij een mens werkelijk tot mens maakt. De verabsolutering van het eigen standpunt door de vrijdenkerij zou de theologie kunnen prikkelen van de weeromstuit haar te negeren. Beter doet zij eraan zich van haar kant niet sektarisch, maar open op stellen en ruiterlijk te erkennen dat de Bijbel kwetsbaar is, op de groten uit de kerkgeschiedenis heel wat valt aan te merken en het geloof bepaald aanvechtbaar is. Grootmoedig mag zij de vrijdenkerij de eer geven haar daarop opmerkzaam gemaakt te hebben. Daaraan moet zij evenwel toevoegen dat de Bijbel weliswaar veel modder bevat, maar dat daarin verscholen schitterend edelgesteente blinkt, dat het in de geschiedenis wemelt van op macht beluste, egoïstische geestelijken, maar ook her en der door het evangelie geïnspireerde, lichtende toonbeelden van humaniteit en ware gidsen op de weg naar vernieuwing van zich deden spreken, en dat het geloof, hoe aangevochten ook, een bron van troost, bemoediging, hoop en vertrouwen is.

Kortom, de vrijdenkers zijn luizen in de pels van de theologie. Hun denkbeelden houden de theologen bij de les, dagen hen uit zich te verantwoorden. Wordt de handschoen opgenomen? Het tij lijkt niet gunstig. De theologie in Nederland en zeker de systematische theologie die met name de uitdaging moet aannemen, is naar binnen gekeerd en behoudend. Maar wie weet. Uit mijn studententijd herinner ik mij nog hoe de verdediging door bepaalde hoogleraren van de door hen ingenomen standpunten mij overtuigde van de juistheid van de bestreden opvattingen.