Kerst en midwinterzonnewende – een onmogelijke combinatie?
Het is onduidelijk in welke maand Jezus geboren werd. Maar zijn geboorte wordt gevierd aan het einde van de maand december. Dat heeft geen christelijke achtergrond, maar het gaat terug op oeroude seizoensfeesten. Is dat een probleem?
Kerst op 24 en 25 december
Sinds de Romeinse keizer Constantijn (280-337) wordt de geboorte van Jezus Christus gevierd in de nacht van 24 op 25 december. Deze datum was eerder gewijd geweest aan de onoverwinnelijke zonnegod, Sol Invictus, en stond in het teken van de overwinning van het licht op het donker. Waarom dat zo is wordt duidelijk uit de datum die er enige dagen aan vooraf gaat: 21 december, wanneer de Romeinen de Saturnalia vierden. Dan (of, voorafgaand aan een schrikkeljaar, op 22 december) vindt het Solstitium plaats: het moment waarop de dagen, die in de voorafgaande maanden steeds korter werden, weer beginnen te lengen.
Geloof wordt zo verbonden met astronomie. Is dat een geslaagde combinatie? We zien in Nederland op dit moment een opmars van niet-christelijke elementen op de feestkalender, zoals bijvoorbeeld Halloween. De verhouding tot het christendom is op zijn best moeilijk, net zoals in het geval van de Kerstman. ‘Heidense’ rituelen bij Stonehenge op 21 december kunnen evenmin iedereen bekoren. Hoe ligt dat bij de opeenvolging van midwinterzonnewende en Kerst?
Midwinterzonnewende
Laten we om te beginnen constateren dat de aandacht voor de midwinterzonnewende heel oud is, ouder dan Halloween of Santaclaus. Ten zuidoosten van Nederland verrezen in het begin van het vijfde millennium voor Christus omwalde terreinen die Kreisgrabenanlagen worden genoemd. Ze komen voor in gebieden die naar toenmalige maatstaven dicht bevolkt waren. Het dichtst bij ons land lag de cirkel van Bochum-Harpen, inmiddels verdwenen onder een klaverblad van de Autobahn.
Een beter bewaarde Kreisgrabenanlage bevindt zich bij Goseck, in Sachsen-Anhalt. Het monument werd in 1991 opgegraven en is sindsdien gereconstrueerd en toegankelijk gemaakt voor publiek. Goseck laat zien dat het al in de prehistorie mogelijk was met relatief eenvoudige middelen de plek aan de horizon van de zonsopgang en zonsondergang op 21 december (midwinter) te markeren. Daarvoor werden twee concentrische palissadenringen opgeworpen, met buiten de cirkel een gracht. Openingen in de palissaden correspondeerden met twee dammen over de buitengracht, en wezen vanuit het centrum van de cirkel recht naar de beide bedoelde plaatsen aan de horizon. Goseck wordt dan ook aangeduid als een zonneheiligdom. Het is tweeduizend jaar ouder dan het beter bekende en in steen uitgevoerde Stonehenge.
Vanaf een vast observatiepunt is het mogelijk om de beweging van de zon gedurende het hele jaar met enige precisie te volgen. Dit maakt het op zijn beurt mogelijk om het juiste tijdstip voor de verschillende activiteiten van de landbouw (of later in de geschiedenis: voor de liturgie in de kerk) te verankeren in een jaarlijks terugkerende kalender. Daarbij gaat de waarnemer – toen en nu – uit van het ervaringsgegeven dat de meeste hemellichamen in hun beweging gehouden zijn aan een met regelmaat doorlopen baan. Deze vaste orde bepaalt de loop van de seizoenen, de groei van het gewas en tot op zekere hoogte ook het activiteitenpatroon van de mensen.
Performance
Voor de landbouw is een jaar van 365 dagen nodig, gebaseerd op de loop van de zon. Een vaste woonplaats stelt ons in staat om hiervoor jaarlijks waarnemingen te doen vanaf dezelfde plek. Hoe vaster het observatiepunt, hoe nauwkeuriger de waarnemingen. Is een moment in het astronomische jaar eenmaal adequaat vastgelegd in het landschap, dan kan de terugkeer ervan met de nodige accuratesse worden voorspeld. Het tijdstip waarop dag en nacht even lang waren, ofwel de equinoxen op 21 maart en 23 september, is eveneens al vroeg door mensen opgemerkt. Opkomst en ondergang van de zon liggen aan de horizon tijdens deze equinoxen precies tegenover elkaar, in het oosten en in het westen.
Een complexe astronomische kennis is voor deze waarnemingen niet noodzakelijk. Zoals archeoloog Martin Kuckenburg opmerkt, is Goseck geen observatorium in de moderne zin van het woord. De Kreisgrabenanlage is bedoeld om cumulatieve ervaring vast te leggen en de gemeenschap daar ritueel bij te betrekken. Dit ritueel wordt door Kuckenburgs Britse collega R. Bradley omschreven als een menselijke accentuering van belangrijke momenten door een performance, een handeling die deze gebeurtenissen als het ware markeert en in het geheugen prent. Dergelijke performances begeleiden geboorte, huwelijk en dood, maar ook de keerpunten in het kalenderjaar. Het menselijk bestaan maakt immers onderdeel uit van een veel omvangrijker cyclus van leven, afsterven en herleven. De hemellichamen en de daarmee verbonden seizoenen tonen dat deze cyclus althans op kosmisch niveau niet willekeurig is, maar juist gebonden aan een strakke regelmaat. Er is sprake van herhaling: net als zon, maan en sterren doorloopt de natuur stadia die elkaar in vaste volgorde afwisselden.
Ina Mahlstedt vermoedt dat het de mensen in de Late Steentijd niet om astronomie in de hedendaagse zin gaat, maar om een beleving van de orde die gegeven is met de schepping. Kuckenburg spreekt in het geval van Goseck niet van observatoria (een term die een anachronistische associatie zou kunnen wekken met de hedendaagse wetenschapsbeoefening), maar van zonneheiligdommen.
Kerkgebouw en astronomie
De vraag is of het bezwaarlijk is om het christelijke kerstfeest in verband te brengen met het daaraan voorafgaande Solstitium, zoals keizer Constantijn deed. Dat is uiteraard een vraag waarop ieder een eigen antwoord mag geven. In de Middeleeuwen wordt de verbinding echter niet als een bezwaar gevoeld. Binnen de daartoe aanwezige mogelijkheden doen de bouwers moeite om kerken zo zuiver mogelijk te oriënteren op het astronomische oosten. Zodra het mogelijk wordt om in de toren een uurwerk te plaatsen, is het de kunst om de regelmatige loop van de tijd zo getrouw mogelijk na te bootsen. In dit opzicht bestaat er geen principieel probleem om verbondenheid te voelen met het heidense voorgeslacht. In Rolde in Drenthe liggen kerk en hunebed in dezelfde lijn, ze zijn allebei op dezelfde manier georiënteerd.
In het calvinisme is dat verband minder duidelijk. Een middeleeuwse dorpskerk fungeert meteen als kompas: zie je de toren en het koor, dan weet je ook waar het westen en het oosten zijn. Die gewoonte is door het protestantisme afgeschaft. Toch heeft de reformatorische catechese altijd bevestigd: naast openbaring uit de Schrift is er ook openbaring uit de natuur (vragenboekje van Abraham Hellenbroek). Johannes Verschuir is predikant en woordvoerder van de Nadere Reformatie, maar onderwijst in zijn dorp óók wiskunde. Tegen een verwijzing op Kerst naar de wetmatigheden van de astronomie zouden deze calvinisten geen bezwaar gehad hebben: dít is de werkelijkheid waarin Christus geboren werd.