Naar hoofdinhoud
De ingenomen standpunten zijn die van de auteur, niet per se die van de PThU.
Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Heeft bidden zin?

8 oktober 2015

Heeft bidden volgens de Bijbel zin? Deze vraag werd aan ons gesteld door een lezer van deze site. Iedereen heeft zich dat weleens afgevraagd: Heeft het wel zin? Bereik je wel iets met bidden? Wij legden de vraag voor aan Professor Gerrit Immink en hij schreef er een verhelderende blog over.

Gerrit Immink
Hoogleraar

Ongemakkelijke vraag

Heeft bidden zin? Eerlijk gezegd vind ik dit een wat ongemakkelijke vraag. Het gebed vormt de kern van het godsdienstige leven. Niet alleen in het christendom, maar ook in andere godsdiensten. Trouwens, er zijn ook niet-gelovige mensen die wel eens bidden.

Maar heeft het wel zin? Bidden kan uiteraard opluchten. Bij intens verdriet kun je uiting geven aan je gevoelens en bij grote dankbaarheid kun je God loven. De zin zou kunnen zijn dat het verdieping geeft aan het gevoelsleven en dat het gebed vorm en taal biedt om onze nood en onze vreugde te uiten. Denk bijvoorbeeld aan de klaagpsalmen en de lofliederen.

Maar bidden is ook vragen. Heeft het zin om God iets te vragen? Dan komen er ineens een heleboel andere kwesties om de hoek kijken. Kunnen we met onze vragen God beïnvloeden? En beïnvloedt God vervolgens ons leven? Dus willen we in feite God er toe bewegen dat Hij ervoor zorgt dat…?

Mag je, bijvoorbeeld, bidden om genezing? En zou je eventueel ook vast kunnen stellen dat God het gebed verhoord heeft? En heeft het zin om te bidden om vrede in Syrië? Wat houdt voorbede doen eigenlijk in?

Welnu, het lastige vind ik dit: we hebben het over een geloofspraktijk (met nogal tere aspecten) en de kolossale vragen rollen over de tafel. Vragen die uiteindelijk onbeantwoord blijven. Want zodra het reilen en zeilen van de wereld en van ons eigen leven in beeld komt, komt ook de zin van het lijden en het kwaad aan de orde. Wie kan daar een zinnig antwoord op geven?

Twee stemmen uit het verleden

Reeds Thomas van Aquino vroeg zich af of het zin heeft om te bidden (Summa Theologiae, 2a-2ae, q. 83, a.2.). Eerst geeft hij drie redenen waarom het niet zinvol is:

  1. We zeggen iets tegen de alwetende God. Hij wist het toch al?
  2. Met het gebed willen we Zijn Geest, Zijn wil beïnvloeden. Maar Hij is toch onveranderlijk?
  3. Iemand iets geven zonder dat hij het vraagt, dat zou toch ruimhartiger zijn?

Maar ja, ook Thomas kent de Bijbel, en het contra-argument vindt hij in Lukas 18 : 1 ‘dat men altijd moet bidden en de moed niet moet verliezen’.

Hoe lost Thomas dat op? Nou, zegt hij, we moeten bedenken dat God in zijn voorzienigheid niet alleen besloten heeft wat er zal gebeuren, maar ook hoe het zal plaatsvinden. Bidden heeft zeker zin, want op die manier komt tot stand wat God heeft voorzien. We bidden dus niet om de goddelijke wil te veranderen, maar om te verkrijgen wat Hij besloten heeft. Bidden heeft zin voor onszelf. Ik laat de onderbouwing die Thomas van Aquino geeft nu buiten beschouwing. In de argumentatie ligt grote nadruk op de soevereiniteit van God in de verhouding tot de mens.

Sinds de Verlichting wordt de zinvolheid van het gebed op een heel andere manier betwijfeld. Heeft het wel zin om te bidden als God niet bestaat? Als we eenmaal inzien dat ons leven onderdeel is van een natuurlijke ordening, zo zegt Feuerbach, dan bidden we niet meer. Maar ja, is dat einde oefening? Ook Feuerbach beseft dat de mens een bijna onbedwingbare neiging heeft om te bidden. ‘De smart moeten we uiten. Onwillekeurig grijpt de kunstenaar naar de luit om in de tonen van de muziek zijn smart uit te ademen’, zo zegt hij. Maar, helaas, de natuur hoort het klagen van de mens niet. Daarom wendt de mens zich af van de natuur ‘en keert zich naar binnen, om hier verborgen voor de gevoelloze machten, gehoor te vinden voor zijn lijden. In het innerlijk spreekt hij zijn bedrukkende geheimenissen uit, hier schept hij lucht voor zijn bedrukte gemoed. Deze vrije lucht van het hart, zo vervolgt hij, dit geuite zielsverdriet is God. God is een traan van liefde in de diepste verborgenheid, vergoten over de menselijke ellende.’ (Das Wesen des Christentums, p. 157)

Kennelijk laat het bidden als expressie van diepe smart en intens verlangen hem niet los. ‘De mens biecht God, als degene die hem het naast staat en het innigst nabij is, zijn geheimste gedachten, zijn innigste wensen – die hij anders zo schuwt te uiten.’ Dus spreekt de mens in het gebed toch God aan? Neen, God is ons Alter Ego. God is een menselijke projectie, en bidden is een subjectieve vrome uiting.

Zelf houd ik het voorlopig op de volgende stelling:

  1. bidden is inderdaad een menselijke, subjectieve uiting, maar
  2. uitgesproken in het besef van Gods krachtig werkende presentie.

Bijbelse motieven

In het Oude Testament komen we heel wat klaagzangen en lofliederen tegen. Denk alleen maar aan de Psalmen. Een voorbeeld:

Gebed van een ongelukkige die dreigt te bezwijken en zijn klacht uitstort voor de Heer. Heer, hoor mijn gebed, laat mijn hulpkreet u bereiken.
Verberg uw gelaat niet voor mij, nu ik in nood verkeer. Wil naar mij luisteren, antwoord mij haastig nu ik roep. (Psalm 102:1)

Het uiten van de klacht is diep verankerd in het geloof van Israël. Als God zich aan Mozes bekend maakt, dan zegt Hij dat Hij de onderdrukking van zijn volk gezien en het geschreeuw gehoord heeft (Ex. 3 : 7). Opvallend in de meeste klaagliederen is dat niet alleen de klacht geuit wordt, maar dat er tegelijkertijd een beroep op God wordt gedaan, vaak in de vorm van een loflied. 

Maar U, Heer, troont voor eeuwig, uw roem zal duren van geslacht tot geslacht.
U zult opstaan en u over Sion ontfermen, de tijd van genade is gekomen, dit is het uur… (Psalm 102:13)

God wordt aangesproken op zijn goedertierenheid en genade.

Een ander opmerkelijk motief zien we in de gebeden van Mozes. Als de verspieders het beloofde land verkend hebben en er een grote crisis ontstaat tussen God en zijn volk, treedt Mozes tussenbeide. En wat gebeurt er dan in dat gebed (volgens de interpretatie van Numeri)?

Laat daarom zien hoe groot uw verdraagzaamheid is, Heer. U hebt immers zelf gezegd: “De Heer is geduldig en trouw, schuld en misdaad vergeeft hij…” (Num. 14:17)

Mozes krijgt de ruimte om daadwerkelijk te bemiddelen en hij doet dat met een beroep op een (eerdere) uitspraak van God zelf.

Uit het Nieuwe Testament zou ik tal van teksten aan kunnen halen. Deze, uit het lijdensverhaal, is wel heel cruciaal.

Jezus zei: Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt. (Marcus 14:36)

Het gaat me nu alleen even over de aanspraak ‘Abba, Vader’. Paulus pakt die uitdrukking op in Galaten 4 : 6 ‘En omdat u zijn kinderen bent, heeft God ons de Geest van zijn Zoon gegeven, die “Abba, Vader” roept.’ Wellicht riep in zijn dagen de gemeente tijdens de liturgie luid: ‘Abba, Vader’. Kenmerkend voor het gebed in de christelijke traditie: we mogen God aanroepen als Vader, omdat we bij Jezus Christus horen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het bekende “Onze Vader”-gebed een vaste plek heeft gekregen in de liturgie. Christenen bidden in de naam van Jezus, en de gelovige vertrouwt er op dat Hij bij God voor hen opkomt (Rom. 8:34).

Bidden in Gods tegenwoordigheid

Spreken we in het gebed echt tot God? En krijgen we ook antwoord of kunnen we iets van Hem opmerken? Het aanroepen van de Naam in het gebed heeft niet alleen een verwijzende functie, maar ook een evocerende kracht: Gods tegenwoordigheid wordt ingeroepen. Wie bidt, veronderstelt niet alleen dat God bestaat, maar heeft ook een zeker besef van Gods krachtig werkende presentie.

Bij deze gedachte geef ik een paar overwegingen weer. Eerst een opmerking van Calvijn.

Het is waarlijk niet zonder reden, dat de hemelse Vader betuigt, dat in de aanroeping van zijn naam het enige middel tot onze zaligheid gelegen is, en wel, omdat wij door die aanroeping de tegenwoordigheid zijner voorzienigheid, […] en de tegenwoordigheid zijner kracht, […] en de tegenwoordigheid zijner goedheid, […] tot ons roepen; kortom, omdat wij door die aanroeping Hem geheel tot ons halen, opdat Hij ons zijn tegenwoordigheid betone.’ (Institutie, III.20.2, let op het woord 'tegenwoordigheid', GI)

Vervolgens een treffende opmerking van William James over de ’objecten’ van ons godsdienstig bewustzijn. Godsdienstige ervaringen, zo zegt hij, bieden geen tastbare, harde ‘objecten’ (zoals voorwerpen uit de natuur). Toch oefenen deze ’objecten’ wel degelijk een sterke invloed op ons uit. ‘Het is alsof er in het menselijk bewustzijn een besef van werkelijkheid is, een gevoel van objectieve presentie, een waarneming van wat je zou mogen noemen iets dat zich voordoet, dieper en sterker dan de zintuigen …’ (Varieties of Religious Experience, lecture III).

Mijn gedachte is deze: zou de aanroeping van de Naam, in het gebed, niet een soortgelijk besef van krachtig werkende presentie op kunnen roepen? Ik vind het niet gek dat Calvijn, in het vervolg van het fragment dat ik citeerde, zegt dat uit die presentie van God voor onze gewetens een uitnemende rust en vrede wordt geboren.

Heeft bidden zin? Een antwoord op die vraag krijg je wellicht alleen door het te doen.

Lees deze passageVerder lezen?