Wat is er mis met godenbeelden?
Hoe halen die cultuurbarbaren het in hun hoofd om die prachtige museumcollecties te vernietigen? Zo reageerde de Westerse pers toen strijders van de Islamitische Staat godenbeelden uit de oude Assyrische hoofdstad Nineve kort en klein sloegen. Archeologen gaven aan dat het ging om cultuurgoed van onschatbare waarde. Maar de vernielers hadden een heldere verklaring: In de Islamitische Staat is er geen plaats voor afgoderij. Waar haalden die vernielers dat idee vandaan? Uit een lange religieuze traditie die begon in het Oude Testament. Is de Bijbel dus intolerant? En staan Bijbel en kunst haaks op elkaar? Nee, het gaat de Bijbel om iets heel anders! De strijders van de Islamitische Staat zouden zich daar eens in moeten verdiepen.
Aan gruzelementen
Het Oude Testament vertelt een paar keer over het vernielen van godenbeelden. En het is duidelijk: het Oude Testament juicht dat toe. Het gaat vooral om beelden van de god Baäl en de godin Asjera, goden van de Kanaänieten die de Israëlieten niet mochten vereren naast God.
Eén van de verhalen gaat zo: Gideon haalt in opdracht van God een altaar voor Baäl omver, nota bene een altaar van zijn eigen vader. Ook vernielt hij het houten beeld van Asjera dat ernaast staat. Als de inwoners van zijn stadje de vernielingen zien, reageren ze geschokt. Maar Gideon drijft de spot met hen: Als Baäl echt een god is, moet hij maar voor zichzelf opkomen. Van de kant van Baäl blijft het vervolgens stil. (Rechters 6:25-32).
Volgens een ander verhaal waren er ook in Jeruzalem godenbeelden en andere religieuze voorwerpen die te maken hadden met de verering van Baäl, Asjera en andere goden. Maar, zo wordt verteld, Koning Josia (ca. 640-609 v.Chr.) liet ze allemaal verbranden buiten de stad. (2 Koningen 23:4-14) Ook in dit geval beoordeelt de Bijbel dat als een goede daad.
Intolerant
In de Bijbel is de dominante lijn wat de godenbeelden betreft: Ze mogen er niet zijn. Die gedachte komt voor in de Tien Woorden, de bekendste verzameling geboden van de hele Bijbel. Daar staat onder andere:
“Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij.” (Exodus 20:4-5, NBV)
Het is een heel algemeen verbod. Niet alleen beelden van buitenlandse goden waren verboden, maar ook beelden van Israëls eigen god.
Beelden van God
Je moet goed lezen om het te zien, maar een paar bijbelverhalen suggereren dat er in de vroegste geschiedenis van Israël toch beelden van God bestonden. Een zekere Micha maakte met zilver van zijn moeder een godenbeeldje en zette dat neer in een klein privéheiligdom. Volgens het verhaal belandde dat beeld later in een belangrijke tempel in de stad Dan. De context maakt duidelijk dat het ging om een beeld van God (in Hebreeuwse letters: JHWH), dus de god van de Israëlieten, maar dat lijkt bewust verdoezeld te worden. Misschien wilden de schrijvers de indruk vermijden dat God ooit, net als Baäl en Asjera, in de vorm van een beeld vereerd was. Maar kennelijk konden ze daar toch niet helemaal omheen. (Rechters 17-18)
Jakob, één van de voorouders van de Israëlieten, richtte ook een soort godenbeeld op, al was het een beeld in de vorm van een onbewerkte steen. Nadat hij ’s nachts een droom had gehad waarin hij God ontmoette, zette hij de steen die hij als kussen had gebruikt rechtop. Hij behandelde de steen als een godenbeeld door die te zalven met olie en sprak de hoop uit dat de steen een huis van God zou worden. (Genesis 28:10-22)
Volgens sommige wetenschappers stond er in de eerste tempel van Jeruzalem ook een beeld van God, maar het Oude Testament zegt dat nergens en deze theorie is daarom erg omstreden. Enkele decennia nadat de eerste tempel door de Babyloniërs verwoest was (587 v.Chr.) werd in Jeruzalem een nieuwe tempel gebouwd. Dat in die tempel nooit een godenbeeld heeft gestaan is vrijwel zeker. In Israël was de gedachte dat je geen beeld van God mag maken toen al te wijdverspreid. Dat betekende dat de tempel in Jeruzalem afweek van bijna alle andere tempels van het oude Midden-Oosten, want daar stonden wel godenbeelden.
Niks mis mee, toch?
Waarom heeft de Bijbel moeite met godenbeelden? Hielden de bijbelschrijvers niet van kunst? Hadden ze voorkeur voor een kale tempel zonder versieringen? Nee, volgens de beschrijvingen was de tempel uitbundig versierd. (1 Koningen 5-7) En van de kunstenaars die een bijdrage leverden aan de tabernakel – de voorloper van de tempel – wordt gezegd dat ze hun talenten te danken hadden aan God zelf en dat God wilde dat ze die talenten volop gebruikten. (Exodus 31:1-11; 35:30-36:5)
In de tijd van het Oude Testament speelden in bijna alle godsdiensten van het Midden-Oosten godenbeelden een grote rol. Je zou kunnen denken dat de aanhangers van die godsdiensten primitief waren en dachten dat hun goden gelijk waren aan hun godenbeelden. Er waren ook oudtestamentische profeten die mensen die godenbeelden vereerden belachelijk maakten. Ze stelden het zo voor dat mensen hout en steen dienden in plaats van een echte god. (bijv. Jeremia 2:27)
Toch klopt dat maar voor een deel. Wat men geloofde was: De goden kunnen hun intrek nemen in de godenbeelden, maar ze staan er ook boven. Ze kunnen op verschillende plaatsen tegelijk zijn en ze kunnen bovendien allerlei vormen aannemen, van een mens, een dier, enz. En ook in andere opzichten kunnen ze veel meer dan gewone mensen. Het beeld maakt het dus mogelijk om je god te ontmoeten, maar je god is meer dan alleen dat beeld.
Risico’s
Toch vonden de bijbelschrijvers kennelijk dat er risico’s zaten aan die godenbeelden en ze wilden die risico’s per se vermijden. Die godenbeelden wekten een verkeerde indruk. Priesters moesten het beeld wassen en aankleden. En je kon de beelden ook voedsel aanbieden door middel van offers. Daardoor leek het erop dat mensen niet alleen afhankelijk zijn van de goden, maar dat de goden ook afhankelijk zijn van de mensen. Je kon gaan denken dat je de goden kon beïnvloeden door goed voor ze te zorgen. En in het volksgeloof kon de gedachte opkomen dat een god niet meer was dan het beeld in de tempel. Dat God heel anders is dan mensen verdwijnt dan al snel uit beeld. Hij dreigt dan niet meer te worden dan een uitvergrote mens.
In Israël was er een stroming die radicaal koos voor het afschaffen van godenbeelden. Die stroming kreeg veel invloed. Daarom was er in de tempel in Jeruzalem geen godenbeeld. God was er alleen onzichtbaar aanwezig.
Verblind?
Naast veel positieve effecten heeft die keuze om de godenbeelden af te schaffen ook negatieve effecten gehad. De beslissing van lang geleden werkte eeuwenlang door, tot in onze tijd. In de Nederlanden vernielden protestanten tijdens de Beeldenstorm (1566) veel kunst in katholieke kerken. En nu worden in musea in Irak en Syrië oeroude beelden van goden vernield, hoewel niemand meer in die goden gelooft. Heeft dat nog wel iets te maken met de oorspronkelijke betekenis van dat oude beeldenverbod?
Lang geleden was kennelijk het besef er al dat God niet te manipuleren valt en dat hij minder tastbaar aanwezig is dan mensen zouden willen. Hij is autonoom en hij laat zich niet misbruiken. Dit is een belangrijk inzicht, dat gedeeld wordt door jodendom, christendom en islam. Ook de strijders van de Islamitische Staat zouden hier nog veel van kunnen leren!