Naar hoofdinhoud

In memoriam: Johannes Cornelis de Moor (1935-2023)

7 februari 2023

Op 28 januari 2023 overleed op 87-jarige leeftijd prof. dr. Johannes C. de Moor.

Voetenwerk

Hoewel hij eigenlijk chirurg wilde worden, ging hij vanwege zachte drang van de domineesfamilie waar hij uit kwam (zijn beide grootvaders waren dominee) toch theologie studeren aan de Vrije Universiteit. De Moor studeerde theologie aan de VU en Semitische talen in Leiden en ontwikkelde zich tot een groot kenner van het Ugaritisch. Hij stond samen met Oswald Loretz en Manfried Dietrich uit Münster aan de wieg van het tijdschrift Ugarit-Forschungen. Door de vele studies op het gebied van het Ugaritisch zei zijn Zweedse collega Mettinger later ooit: You have put Kampen on the map. Overigens was De Moor zelf wars van welke eer dan ook. Zo wees hij aangeboden eredoctoraten principieel van de hand en gaf hij te kennen dat er geen feestbundels aan hem gewijd hoefden te worden. Hij had nu eenmaal talenten gekregen, maar dan was de eer aan de Heer en niet aan hem. Deze visie bleek ook uit de sobere rouwkaart die slechts zijn volledige naam toont zonder enige titulatuur. Het is tekenend voor De Moor, die zich nooit te verheven voelde om - zoals hij dat noemde - ook ruimschoots het nodige voetenwerk te doen bij het uitvoeren van diepgaand onderzoek.

Zijn tijd ver vooruit

Vanaf 1965 was hij lector en van 1971 tot 2000 hoogleraar aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen (vooral bekend als 'Kampen Oudestraat'), later de Theologische Universiteit Kampen, die in 2010 opging in de Protestantse Theologische Universiteit (Amsterdam/Groningen). De Moor doceerde Hebreeuws en andere Semitische talen, 'Israëlitische oudheden' en cultuurgeschiedenis van het Nabije Oosten. Toen er in 1963 nog maar vier nieuwe studenten per jaar binnenkwamen, organiseerde De Moor een campagne om nieuwe studenten te trekken en maakte daarvoor een voorlichtingsboekje met eigen illustraties (in zijn jeugd had hij nog tekenles gehad van de schilder Hermanus Berserik). In het kader van de nieuwe voorlichtingscampagne (waarbij docenten ook middelbare scholen bezochten) steeg het aantal nieuwe studenten naar vijfentwintig, en het jaar daarop tot liefst vijfenveertig. Zo keerde het tij en bleef de Theologische Hogeschool in Kampen nog jaren bestaan.

De Moor had zich omstreeks 1960 ook bekwaamd in computertalen zoals Algol, aan het Amsterdams Mathematisch Rekencentrum, en voorspelde al in 1966 dat ook de theologie niet zonder computers zou kunnen (gepubliceerd onder de titel Science Fiction in de Theologie). Het leverde hem hoongelach van predikanten en collega's op, maar in 1979 stond in huize De Moor de eerste computer, en al snel kwam de eerste IBM op de werkkamer op de Theologische Hogeschool, en vanaf 1980 kwam het ene na het andere computerondersteunde onderzoek uit zijn team van onderzoekers en assistenten. Waaronder ook de prachtige en nooit meer geëvenaarde semantische Liedboekconcordantie, waarmee menig predikant passende liederen bij de preektekst kon vinden. Helaas niet meer bruikbaar sinds de komst van het nieuwe liedboek in 2013.

Vanuit zijn gevoel voor dat wat voor de toekomst van belang was, was hij het ook die tijdens zijn rectoraat (1979-1983) een vleugel van het schoolgebouw geheel liet ombouwen tot een schuin aflopende multimediazaal met professionele verduisteringsschermen, met achterin een geheel afgesloten kolom van waaruit de technici van de school apparatuur konden bedienen, films konden afspelen, maar ook de beamer konden besturen. Het vormde onderdeel van de grote verbouwing van beide panden in 1981. In 1992 vond in deze zaal voor het eerst een internationaal congres plaats, georganiseerd door De Moor: Verse in Ancient Near Eastern Prose, waarbij sprekers van de nieuwste middelen gebruik konden maken. In 1994 gevolgd door een nog groter congres met zo’n 100 deelnemers, de Joint Meeting van het Oudtestamentisch Werkgezelschap en de Engelse zusterorganisatie, de Society for Old Testament Study. Op het verhoogde podium waren licht- en geluidsinstallaties haast onzichtbaar verwerkt, en met een simpele knop was een projectiescherm elektrisch bedienbaar, evenals de diverse lichtspots. Vanuit heel het land kwamen collega's kijken naar dit wonder van techniek in het Kampense. Met de multimediazaal was hij zijn tijd ver vooruit.

Tekst loopt door onder afbeelding.

De door prof. dr. De Moor ontwikkelde mediazaal

Schriftgezag

In 1971 promoveerde De Moor op het proefschrift The Seasonal Pattern in the Ugaritic Myth of Baclu according to the version of Ilimilku, waarin hij betoogde dat de Kanaänitische Baäl-mythe (die in 1929 was ontdekt bij een opgraving in Syrië) verklaart hoe het kan dat de jaargetijden – zoals men die in het oude Ugarit kende – elkaar afwisselen. De Moor zag het als zijn missie om het belang van kennis van het oude Nabije Oosten voor de Bijbelexegese voor het voetlicht te brengen. In zijn werk liet hij zien dat bestudering van de context waarin de Bijbel ontstond tot nieuwe, beter onderbouwde interpretaties van de Bijbelse teksten leidt, die bovendien vanuit die brede context ook veel gemakkelijker verbonden konden worden met de huidige tijd (zoals bijvoorbeeld in preken). Tussen 1979 en 1980 werkte hij in het deputaatschap Kerk en Theologie van de GKN aan een rapport over de aard van het Schriftgezag. Vanuit zijn eigen onderzoek van de Bijbel en de oudoosterse context had hij al vaak laten zien dat de Bijbel geschreven was door mensen, die weliswaar geïnspireerd waren door de Geest, maar het bleven menselijke, creatieve schrijvers. Het rapport 'God met ons: Over de aard van het Schriftgezag' van het deputaatschap Kerk en Theologie, waarin dit onder andere uiteengezet werd, riep veel verontruste reacties op. De Moor heeft vervolgens het hele land doorgereisd om her en der op leerhuisavonden over het rapport te spreken en zijn visie uit te leggen op het Woord van God, en juist de persoonlijke gesprekken met GKN-leden in het land maakten dat het rumoer vanwege het rapport relatief snel omsloeg naar waardering en begrip.  Al bleven er uiteraard ook tegenstanders.

Structuuranalyse van Hebreeuwse poëzie

Voor de studie van het Hebreeuws ontwikkelde De Moor een eigen methode van structuuranalyse van noordwest-semitische poëzie (waartoe ook de Hebreeuwse Bijbel hoort), en hij baseerde zich hiervoor onder anderen op de gestructureerde teksten die hij bij zijn studie van de Ugaritische kleitabletten had aangetroffen (dit onderzoek is verder uitgewerkt door onder andere de leerlingen Pieter van der Lugt, Klaas Spronk, Johan Renkema, Paul Sanders, Raymond de Hoop en Marjo Korpel). Verder stond hij aan de wieg van het Targum-project, waarin de Aramese vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament centraal stond. Uit dit project kwam een omvangrijke concordantie van 21 delen op de Targum van de profetische boeken voort. Ook gaf het onderzoek binnen dit project een scherper beeld van de vroeg-Joodse interpretatie van de Bijbelse teksten (onder andere uitgewerkt door Dineke Houtman, Willem Smelik en Eveline van Staalduine).

Promovendi

Tijdens zijn hoogleraarschap begeleidde De Moor op intensieve wijze een groot aantal eigen promovendi, naast ook een aantal van prof. Koole. Al zijn promovendi kwamen ofwel in de kerk terecht als predikant (Johan Brinkman, Hennie Marsman, William Koopmans [Canada]) of als docent/hoogleraar aan scholen en universiteiten (Pieter van der Lugt, Klaas Spronk, Marjo Korpel, Jichan Kim [Korea], Raymond de Hoop, Paul Sanders, Eveline van Staalduine, Willem Smelik [London] en van prof. Koole de promovendi Johan Renkema en Meindert Dijkstra) en vanuit het zogenaamde 'Semiticum' promoveerden later ook nog de medewerkers Johanna Tanja en Peterjan van der Wal. De onderzoeksterreinen van de promovendi bevonden zich op de terreinen van Ugarit en Bijbel, structuuranalyse van de Bijbelshebreeuwse poëzie en Targumonderzoek, de speerpunten van De Moor. Tevens trok hij Dineke Houtman direct na haar promotie in Utrecht naar het Targumproject toe, en zij heeft later de leiding over het Targumonderzoek voortgezet aan de PThU in Amsterdam.

Tekst loopt door onder afbeelding.

Dynamische bijbeluitleg

In 1990 verscheen De Moors geruchtmakende boek The Rise of Yahwism over de opkomst van het Israëlitische monotheïsme. Sommige vakgenoten reageerden er sceptisch op, maar het laatste woord is er zeker nog niet over gezegd.  In het boek presenteerde hij onder andere ook nieuwe visies op het Exodusverhaal en op het boek Job. In het voorwoord verwees De Moor naar zijn broze gezondheid, en sprak expliciet de dank uit aan lachai roï, Degene die naar hem had omgezien en het hem vergund had dit boek nog te schrijven. Daarna volgden zelfs nog meer studies. In 2003 publiceerde hij samen met Antti Laato de lijvige bundel Theodicy in the World of the Bible, over het raadsel van het menselijke lijden. De keuze voor deze thematiek kwam voort uit De Moors oorlogservaringen in zijn vroege jeugd, zoals ook de twee studies The Silent God (2011; vertaling: De zwijgende God), en Adam, Eve, and the Devil (2014; vertaling: Adam, Eva en de Duivel, 2016), die hij samen met Marjo Korpel schreef. Na vele jaren van voorbereiding – het eerste onderzoek ervoor deed hij al in 1957 samen met zijn vrouw Janny, ook semitist, in Parijs – verscheen in 2020 de uitvoerige commentaar op het bijbelboek Micha in de serie Historical Commentary of the Old Testament, waarin De Moor laat zien tegen welke historische achtergronden bijbelteksten geschreven en vervolgens bewerkt werden, een proces van actualisatie dat doorgaat tot in de huidige tijd. Een commentaar voorzien van ook veel beeldmateriaal. Opmerkelijk detail in de commentaar is de beschrijving van de worsteling van Micha de profeet met zijn eigen roeping. Geïllustreerd met een prachtige middeleeuwse afbeelding van Micha, die door God met een priemende vinger op zijn plaats gezet wordt. Op basis van een miniem tekstueel verschil in dertig procent van de Hebreeuwse handschriften bij Micha 7:10 (waar de aangesprokene oorspronkelijk niet vrouwe Sion was maar Micha zelf, gezien het mannelijk suffix) tekent De Moor een beschrijving van Micha als mens, die bij menig hedendaagse predikant een beeld van herkenning zal oproepen. Met deze dynamische manier van bijbellezen wist De Moor ook op college vaak lijnen naar het heden te trekken, zoals ook later nog steeds in onder andere meditaties voor het kerkblad van de PKN-gemeente in zijn woonplaats 't Harde. De Moors inzicht in het belang van grondige kennis van het oude Nabije Oosten voor de Bijbelexegese verdient voortzetting in nieuw onderzoek, zowel binnen de Protestantse Theologische Universiteit als daarbuiten.

Marjo Korpel, Klaas Spronk, Paul Sanders